Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Minny Schenk was zestien jaar mijn vriendin, tot ze overleed. Dat is nu vijf jaar geleden. Ze was compromisloos. Als ze naar je luisterde, was ze er honderd procent. Ze stelde kritische vragen en was alleen gevoelig voor goede argumenten. Ze was aandachtig, empathisch en vaak grappig. Omdat we elkaar vonden in onze liefde voor diepe gesprekken, dialogen die ergens toe leidden, ging ik vaak pas om een uur of drie, vier in de ochtend naar huis, een paar straten verderop in Weesp.
We deelden ook een liefde voor rode wijn, die ons tijdens die avonden vaak vergezelde, iets dat grappig combineerde met haar achternaam. De wijn mocht ons loom en wat vrijer maken, hij verdoezelde niet. De scherpte in onze gesprekken bleef. Onze zoektochten naar het nauwkeurig formuleren wat het leven ons leerde, naar wie we waren, naar wie we wilden zijn voor en met anderen, waren een oase van welzijn. Een verrukking, een rijkdom, iets dat ik niet graag had willen ontberen.
De pijn om het missen van iemand die je diep hebt liefgehad, blijft.
De glans die het wederzijds meegemaakte het leven heeft gegeven, gelukkig ook.
Min loog nooit. Nou zullen sommige lezers misschien steigeren, roepen dat iedereen weleens liegt, maar ik ben nooit een waarachtiger mens tegengekomen dan zij.
We waren beiden geïnteresseerd in poëzie. Mins woeste, onbuigzame aard en, hoewel verstopt, vurig temperament neigde naar de romantiek van J. Slauerhoff, de dichtende scheepsarts. Van het uit haar geboortejaar stammende vers Woningloze (de eerste regels zijn enorm bekend) smulde ze.
In deze virustijden van polarisatie, willekeurige maatregelen, dreiging, angst en gevaar mis ik onze gesprekken nog meer dan anders. In gedachten zit ik daarom vaak bij haar op de bank, Min in haar luie stoel. Met de honden aan onze voeten.
Soms haar sifon tussen ons in, op de lage tafel: een instrument met glazen buizen en bollen dat Min ooit van een vriend had gekregen. We waren beiden gek op deze spectaculaire manier van koffie zetten, het werd ineens een scheikundig proces – we bekeken dan de wisselwerking tussen drukopbouw en vacuümtrekken, bij Van Rossum kunnen ze dat uitleggen.
En soms met een glas rode wijn.
Altijd in gesprek, aandachtig voor elkaar.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak
Voor de eigenhaard gevoelde ik nooit een zwak,
Een tent werd door de stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppen stad en woud dat onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat vóór de nacht mij de oude kracht ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee ‘k weleer kon bouwen, en de aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
Plek waar mijn graf in ’t donker openbreekt.
J.J. Slauerhoff, uit: Serenade, 1930