Columns
Eke Mannink
Heuglijke dingen vonden plaats in ons stadje. Bewoners en andere belangstellenden konden struikroven in de Hoven, op de plek waar nieuwbouw zal verrijzen. Verschillende soorten rozenstruiken, siergrassen, heesters en een grote hoeveelheden beuken- en taxushagen verhuisden naar nieuwe stekkies. De gemeente zorgde voor thee en koffie, uit betrouwbare bron vernam ik dat de sfeer gemoedelijk was.
Nog iets heuglijks: stichting Buddy to Buddy vierde haar tienjarig bestaan – reden om samen te eten en te dansen, in het oude Reesink-gebouw. Voor wie het nog niet weet: de stichting koppelt nieuwkomers-in-ons-land aan stads- of dorpsgenoten. Op basis van gelijkwaardigheid kun je als ervaren Nederlander je buddy wegwijs maken in onze cultuur. Zelf kom je van alles te weten over die van hem of haar. Er zijn op die manier al heel wat vriendschappen ontstaan. Dit initiatief is in Zutphen begonnen en verspreidt zich als een olievlek over het land.
En waar was ik? Ik, die best een beukenhaagje had kunnen gebruiken, die Buddy to Buddy een warm hart toedraagt.
Ik zat in mijn schulp, ik was aan het winteren, had me teruggetrokken in mijn cocon. Een vriend was onlangs overleden, mijn oom lag op sterven, ik zag de preek van Rutte. En had vervolgens besloten me terug te trekken, in deze donkere dagen, in dit plotseling nogal weinig verlichte deel van mijn leven. De term komt uit een boek, ‘Winteren’, van Katherine May.
Iedereen heeft wel momenten in zijn of haar leven die vragen om stilstand: een verlies, ziekte, zorgen, te hard gewerkt. Volgens haar moeten we leren de winter uit te nodigen in ons leven, oftewel: rust nemen, en voor onszelf zorgen.
Een vriendin trok me uit de schulp waar ik nog maar net inzat. Nam me mee naar een lezing over oosterse wijsheid, van Hein Stufkens, in Bilthoven. De overgang van winteren naar als haringen in een NS-ton staan was groot. Gelukkig was slechts het traject Amersfoort-Bilthoven zo vol dat de trein vaart moest minderen.
Mijn vriendin had haar vouwfiets bij zich, zo’n sjieke. ‘Zou-ie stevig genoeg zijn?’ vroeg ze. ‘Vast,’ antwoordde ik. Een paar seconden later stond ik op het achterframe, haar schouders vasthoudend. We suisden de hoofdweg af en schaterlachten toen we beseften hoe dit eruit moest zien; twee oudere vrouwen op een fiets, de een trappend, de ander staand. ‘Gek dat je niet als vanzelf meegroeit met je leeftijd,’ blerde ik in haar oor, om de wind te overstemmen. ‘Ik bedoel, je voelt heus wel dat je ouder wordt, maar dit soort dingen doen voelt tegelijkertijd volkomen normaal.’ Ze knikte beamend, geconcentreerd doortrappend.
De mededeling van Stufkens dat hij zich in de jaren zeventig óók grote zorgen had gemaakt over de maatschappij van toen en de jonge generatie – met het oog op de atoombom en de toestand in de wereld – troostte me, verrassend genoeg. Met het oorlogsbetoog van Rutte nog in mijn systeem, begon ik mijn tijdsgewrichtgevoel in breder perspectief te zien. De hindoe’s en boeddha kwamen voorbij. En Confucius. Ik genoot. En nam me voor hierna vooral nog even door te winteren.