Columns

Wat als

Het was niet bepaald een keuze. Door omstandigheden moesten we met de kampeerbus naar Den Haag, in plaats van met de trein. Dat had te maken met een koningspoedel, ik zal u de details besparen.

Het was dringen op de weg, maar het reed verrassend door – tot de file begon. ‘Niet te geloven hoe druk ons landje is,’ hoorde ik mezelf hardop mopperen tegen mijn dochter. Om ergere monologues exterieurs te voorkomen drukte ik de radio aan. Een lied van Hozier klonk uit de speakers, ik had het weleens gehoord, mijn dochter kon de tekst meezingen. ‘Hij komt op Pinkpop,’ zei ze verheugd. ‘Op de dag dat wij ook gaan!’

Ik verheug me volgens mij evenveel op haar uitje naar Limburg met een vriendin, als wanneer ik zelf zou gaan. Dat is mooi om te merken, mijmerde ik bij mezelf, dat gevoelens zo kunnen verdiepen, met het ouder worden.

‘We parkeren toch in Leiden?’ haalde dochter me uit de bespiegelingen.

‘Klopt,’ zei ik. ‘Hopelijk is het een goede verbinding.’

Omdat de kampeerbus van een zekere leeftijd is, net als zijn chauffeur, mochten we niet in de Haagse milieuzone parkeren. Met de trein vanuit Leiden leek mij een goede optie.

We hadden het geluk dat de parkeergarage naast het station nog plek had, dat er niemand moeilijk deed toen we clandestien over de auto-oprit naar de trein sprintten, en dat de intercity op spoor 9 zo goed als klaar stond voor vertrek.

Eenmaal op klapstoeltjes beland telden we hijgend onze zegeningen. Wat als er één radertje niet had gewerkt…?

‘Hoe laat begint het eigenlijk?’ vroeg dochter.

‘Acht uur volgens mij,’ antwoordde ik. ‘Al heb ik geen idee, want ik heb meer dan een half jaar geleden geboekt.’

We praatten over de liedjes van Claudia de Breij, waarmee mijn kinderen zijn opgegroeid, en dat ze zijn blijven hangen in het geheugen van mijn dochter. Naar De Breij waren we onderweg, om haar nieuwe show Wat als mee te maken. Tegen tien voor acht snelwandelden we Den Haag in. We trokken een sprintje – ‘Hier links, hier rechts!’ – en voor we het wisten, stonden we bij de achteringang van de Koninklijke Schouwburg.

Nog een paar minuten, flitste door mijn hoofd, laten we hier maar naar binnen…

‘Wat doe je?’ riep dochter nog, die het illegale gedrag van haar moeder niet altijd even aangenaam vindt, nu toch geïnteresseerd leek.

‘Laten we op tijd komen,’ zei ik, de deur opentrekkend. Na nog een klapdeur stonden we oog in oog met twee gezichten achter een balie.

Ik wees op de klok. ‘Het is bijna tijd en we hebben haast,’ stamelde ik.

‘Maar de tickets moeten gescand,’ wierp de vrouw tegen.

‘Mijn dochter heeft de kaarten,’ zei ik – daarmee volkomen voorbijgaand aan het bezwaar dat de vrouw maakte. Dat leek grappig genoeg te werken.

‘Weet u de weg?’ vroeg de mevrouw.

‘Ja’ blufte ik. En weg waren we.

Vijf seconden later passeerden we de kleedkamer van La Breij.
‘Welkom Claudia’ stond in krijtletters op de deur. Wow.

Wat als we aan zouden kloppen?