Columns
Eke Mannink
De zon zorgde afgelopen weekend voor ganzengezinnetjes met jonge kuikens op de Berkel, bloesems die op hun stralendst waren, lachende mensen op terrassen en de oude vertrouwde zomerfile (ijs!) voor bakkerij Jolink. Dat weerhield een grote groep geïnteresseerden er zondag niet van om naar binnen te lopen in de donkere Elisabeth Kapel aan de Tengnagelshoek, waar de kaarsen stemmig flonkerden.
Begin dit jaar overleed fotograaf Bernard Rübsamen, de geliefde van Carla Koehorst, de zangeres die sinds jaar en dag in de Koehoorn aan de Dieserstraat werkt. Hij was royalty-fotograaf, werd vooral bekend omdat hij de laatste foto van popicoon David Bowie schoot. Bernard en Carla hadden in de jaren tachtig intensief met elkaar opgetrokken, waren vervolgens ieder een eigen weg ingeslagen, en ontmoetten elkaar decennia later opnieuw. Hartverscheurend gegeven: ze waren van plan om afgelopen februari te gaan trouwen.
Carla Koehorst gaf zondagmiddag in de voornoemde kapel met haar collega’s gitarist Marcel Verheugd en cellist Manuela Verbeek twee concerten. Ze noemden het Troostconcerten. Het abrupte einde van Bernards leven werd niet benoemd, maar was de hele tijd op de achtergrond aanwezig. En wel in de fenomenale veerkracht die zijn geliefde aan de dag legde. Nog maar net drie maanden worstelt Carla met dit grote verdriet, en ze heeft nu al een weg gevonden om het om te vormen naar het zingen van liederen – de Portugese fado, haar specialiteit –, naar een performance, naar een route waarlangs ze haar publiek meeneemt, stapje voor stapje. Om ons te troosten.
Van de jonge vrouw aan de kade die haar geliefde uitwuift, niet wetende hoelang hij weg zal blijven, via de schaduwen, die Carla naar eigen zeggen ‘het liefst bij de schaduwen neer zet’ – ze erkent – om vervolgens op zoek te gaan naar licht. Via stilstand, een volstrekt onvermogen tot bewegen, een rauw verdriet, naar nieuw licht, een plotselinge zonnestraal, die ze aangrijpt. Een minuscuul stukje blauwe hemel, dat nooit zo wonderschoon en oneindig zou hebben geleken, zonder de onafgebroken grijsheid van daarvoor.
De zoektocht naar troost, haar rouwverhaal, bracht Carla met haar al even door en door muzikale collega’s, met verve. Ik heb haar vaker horen zingen, vond haar altijd goed. Maar nooit eerder voelde ik zoveel innerlijke overtuiging, heb ik haar zo zelfbewust, trefzeker en subtiel zien en horen optreden.
‘Om te begrijpen wat troosten is, moet je beginnen met de momenten waarop het onmogelijk is.’ schrijft Michael Ignatieff in zijn Troost – als licht in donkere tijden. Hij beschrijft een vriend, die zijn grote liefde is verloren. ‘Hij kan niet geloven dat hij zonder haar kan leven. Proberen hem te bemoedigen voert ons beiden naar de grenzen van taal en dus sterven onze stemmen in stilte weg. Zijn verdriet is een diepe eenzaamheid, die niet gedeeld kan worden.’
Het is Carla gelukt om haar eenzaamheid te delen. In rauwe, verdrietige, verstilde, uitbundige en vreugdevolle liederen. Gedragen door gitaar en cello werkten ze als balsem voor de zielen in de zaal.
Dat noem ik kunst. Grootse troost.