Columns
Eke Mannink
In Winter-IJsland van Laura Broekhuysen lees ik over bevroren geluidsgolven. Over een gestolde vloedlijn, waar de maan geen invloed meer op heeft. Over haar uitzicht, een schilderij van een met sneeuw geverfde berg en stilstaand water.
Opeens bevind ik me zelf in dat decor. IJsland in de winter. Nooit gedacht dat ik er ooit zou belanden. Dat is een van de bijverschijnselen van kinderen: ze kunnen je meesleuren naar onverwachte spelonken van het leven. Naar pijnlijke, naar bijzondere, naar betoverende.
IJsland in de winter valt in de laatste twee. Tot nu toe ervaar ik het als het eiland van het toeval. Dat heb ik ook met Ierland trouwens. Misschien hoort het wel bij eilanden.
Mijn dochter gaat werken op een paardenboerderij in het noorden, bij Akureyri. Toen we in Reykjavik beland waren, de IJslandse hoofdstad, was een van haar verzoeknummers: naar het kattencafé. Op straat hadden we op toeristische plekken veel Aziatische bezoekers gezien, ook hoorden we geregeld Amerikaans geknauw. De ‘O my god, this is so cute!’ (over de regenboogstraat) en ‘Amazing!’ (over de Hallgrimskirkja, die inderdaad verbazingwekkend is) waren niet van de lucht.
Hierbinnen, tussen de poezen, de vegan avocadotosti’s en de theetjes, zaten we opeens oog in oog met een Nederlandse moeder en dochter. Ik kon het niet laten, en vroeg na een tijdje of ze wel vaker in kattencafés kwamen. Dat bleek het geval te zijn. Na enig doorpraten bleek dat een vriendin van de dochter op exact dezelfde paardenboerderij werkt als die waar mijn dochter naartoe gaat. Nou heb ik inmiddels in de gaten hoeveel die IJslanders van paarden houden, en hoeveel boerderijen er bestaan… veel. Dus dit was opmerkelijk.
Nog diezelfde dag vond ik in een kolossale maar gezellige vintagewinkel – laten we zeggen, het equivalent van de Zutphense Hand, maar dan alleen met kleding – een badpak. Ik bedoel: slechts één badpak vond ik, tussen die duizenden ongesorteerde kledingstukken. En het paste perfect.
Ik ben vergeten een badpak mee te nemen, goed stom. Op het reisprogram dat mijn dochter in elkaar heeft gezet, staat namelijk een aantal geothermische warmwaterbronnen. In zwaveldampen gehulde baden, meren en rivieren. Maar dat ik dan meteen tegen mijn ideale exemplaar aanloop, ik noem dat bijzonder toevallig.
Nog niet overtuigd?
Ik heb meer voorbeelden, maar al dat toeval past niet in één column. Goed, dan deze nog. We verhuisden binnen Reykjavik een paar dagen geleden van de sjieke consulatenwijk naar de hippe, wat shabby studentenbuurt bij de haven. Het was even zoeken. Toen we aanbelden ging er boven onze hoofden een raam open. ‘I think you need to be at the other side of this house. It’s also number twenty two,’ klonk het. Ik keek omhoog en zag een jonge vrouw uit het venster hangen. ‘Haar Engels klinkt lichtelijk Nederlands,’ zei ik tegen mijn dochter, toen we terugliepen naar het hek. ‘En ik heb het idee dat ik haar hoofd ken.’ Aan de andere kant van het gebouw hing een lijst op de deur, met de namen van alle bewoners van nummer 22. Een van hen heet Laura Broekhuysen.