Columns

Stoofperen

Het is alweer even geleden. Ik stond voor een viskraam waar ik anders nooit sta – volgens mij zijn er twee in en rond Zutphen-centrum, meestal kom ik bij die in de buurt van C&A – en bevond me in een groepje mensen die mij onbekend waren, en die elkaar allemaal leken te kennen. Eén van de mannen werd aangesproken, door Hans, de visboer. ‘Hoe gaat het met je klussen?’ hoorde ik hem vragen. ‘Nou, ik heb vakantie van de week,’ was het antwoord. ‘En ik ben bezig in de tuin. Beetje aan het snoeien. Ontdekte gisteren hoeveel stoofperen ik heb, de boom hangt er vol mee. Geen idee wat ik ermee moet.’ De vrouw van de visboer vroeg door. ‘Maak je nooit stoofperen?’ ‘Nooit,’ antwoordde de man. ‘Geen idee hoe dat moet ook. Wil jij ze?’ De vrouw schudde haar hoofd. Niemand riep dat-ie ze wilde.

Ik luisterde naar het gesprek en nam me voor: als het woord nog één keer valt, zeg ik het. Ik ben gek op stoofperen. Ze doen me denken aan mijn oma, die ze lang liet sudderen in de pan naast de gehaktballen. Ze smaakten fluwelig en kanelig. Zelf heb ik de methode van bereiding wat gewijzigd, het liefst laat ik ze urenlang trekken in rode port, met steranijs en kruidnagel. Terwijl ik aan deze herfstige lekkernij stond te denken, vergat ik haast dat ik op mijn beurt aan het wachten was, om een Hollandse Nieuwe te bestellen. Watertandend verloor ik me in gemijmer over dit warme fruit, toen het viel. Het woord.

‘Tja, wat moet ik met al die stoofperen?’

‘Misschien kan ik ze je leren maken?’ hoorde ik mezelf zeggen.

De wachtende klanten, de visboer en zijn vrouw – allemaal keken ze naar mij. ‘Ze zijn heel lekker hoor,’ stamelde ik, iets minder overtuigd dan ik zou willen. ‘Ik weet niet wat voor soort je in je tuin hebt?’ Waarom ik dat vroeg, wist ik niet. De naam Gieser Wildeman zong rond in mijn hoofd, ik wist geen ander ras en evenmin wat de verschillen tussen de soorten zijn. Nog altijd keek iedereen naar mij. Misschien is het wel heel gek om zoiets voor te stellen, uit het niets, bedacht ik toen. Een tikkie laat. De relatief lange stilte maakte het mogelijk om nog veel meer te bedenken, maar op een andere soortnaam kwam ik niet.

‘Maak je ze vaak?’ vroeg de man met de stoofperenboom. Ik haalde mijn schouders op. ‘Soms,’ zei ik. ‘Het is niet moeilijk en ik vind ze heel lekker.’

Toen was het tijd om mijn haring te bestellen. De aandacht van de groep was inmiddels weer bij andere zaken. De stoofperenman en ik wisselden nummers uit en twee dagen later zouden mijn dochter, hij en ik aan het oogsten zijn in zijn achtertuin. De dag daarop werden in beide huishoudens stoofperen geserveerd. Later werd van zijn appels een appeltaart gebakken. En nu moet ik zijn verlengsnoer nog terugbrengen.

Maar dat wisten we toen allemaal nog niet.

Mooi, hoe dingen kunnen gaan.