Columns

Scène

Ik sleep met een lijk over de keldertrap. Met stukken lijk in een vuilniszak, om precies te zijn. Bemondkapt, omdat de stank nauwelijks te harden is. De hond is naar boven gevlucht, ze kon de lucht niet aan. Nog een paar meter en de garage is bereikt.

De zak is zwaar. Hij scheurt door het gewicht van de inhoud. Ik kruip langs het gevaarte naar boven en ga op zoek naar nieuwe zakken. Niets te vinden, behalve een paar dat bestemd is voor plastic rommel. Ik neem ze mee, vind onderweg een gescheurd laken in de gangkast. Dat kan van pas komen.

Na wat gehannes zit om de zak een extra laag. Met al mijn kracht trek ik het geheel naar de begane grond. Na de drempel gaat de boel weer lekken. Ik gooi het laken in de strijd. Vertwijfeld trek ik de mondkap wat strakker, herinneringen aan de pandemie passeren vluchtig. Toen maakte ik er een gewoonte van de kap onder mijn neus te dragen. Nu voelt-ie van levensbelang.

Een paar minuten later bereik ik de voordeur. Mijn oog valt op de hondenkar in de hoek van de garage. Een koopje dat ik niet had kunnen laten staan in 2Switch, al heeft de hond er nog altijd niet ingezeten. Ik bekleed de bak met een opengevouwen kartonnen doos en zwaai de loodzware zak de wagen op. Het geheel doet niet onder voor de mobiele huisraad van een gemiddelde Parijse clochard: een besmeurd laken, grijs plastic en stukken karton op wielen.

De straat oogt leeg. Het is niet eens meer zo vroeg, maar op zondag slapen veel stadgenoten uit. Of ze zitten in de zon op hun balkon. Of ze zijn niet thuis. Wandelend met mijn hondenkar kom ik op de Schupstoel een mevrouw in een scootmobiel tegen. Ze wacht mismoedig voor de coffeeshop.
‘Hij is nog dicht hè?’ hoor ik mezelf zeggen. Ze knikt, en kijkt naar mijn bagage.

Ze kijkt me na terwijl ik in de richting van de vuilcontainer loop.

Flashback naar gisteravond. We kwamen thuis, mijn geliefde kok en ik, na een catering. Ik had hem verteld over de gore geur die uit de kelder kwam. Mijn dochter had het over dode muizen gehad, ik had ze lopen zoeken, maar kon ze niet vinden.

Geliefde had iets gemompeld. ‘Als het de vriezer maar niet is.’

Die bleek het te zijn.

De vriezer, waarin hij stukken verplicht geschoten ree in bewaarde. Sinds een jager uit de omgeving hem ontdekt had als potentiële afnemer, kwam er af en toe een portie bij.

Inmiddels heb ik me van mijn lading ontdaan. Ik loop terug. Bij onze voordeur is het gegons van vliegen niet van de lucht. Ze storten zich op de sporen. Ik haal de hond op en loop met haar naar het plein. De overbuurman fietst langs, we hebben een vrolijk gesprek. ‘Fijn dat het jullie allebei goed gaat,’ roept hij monter, een been over het zadel gooiend.

Een paar meter verderop slaat de vrouw in de scootmobiel ons gade.

Ze denkt er het hare van.

Ze weet wel beter.