Columns

Robin

De geur van turf brengt me thuis. ‘Home is not a place,’ las ik onlangs op de achterflap van een boek. Home could be a smell, vul ik in mezelf aan. Een geur die maakt dat je je subiet ergens thuisvoelt. Welkom, op de juiste plek, rustig. Thuis is West-Ierland in dit geval. Daar ruikt het naar turf, in de pub in de haven van Cleggan.

Geliefde en ik zwerven al weken door Engeland en Ierland. Eerst van oost naar west, nu van noord naar zuid. Straks weer van west naar oost. Het voelt ongelooflijk luxueus, zo’n zee van tijd voor én achter ons, uren waarmee we mogen morsen, zonder ons opgejaagd te voelen door dingen die moeten. Het enige dat hier moet is voor het donker wordt een geschikte plek zoeken voor het busje, om te overnachten. En wat groenten en vlees bijeen scharrelen, voor op de barbecue tussen de rotsen.

Uit de tijd toen ik nog in Ierland woonde (mind you, dat was 1990/’91; de wereld zag er compleet anders uit – ik ook trouwens) weet ik dat het turfsteekseizoen in maart begint, rond Saint Patrick’s Day, en de hele lente duurt. De Ieren drogen de briketten in de zomer buiten en gebruiken ze in de herfst en de winter, om hun huizen en pubs (soms lijkt dat hetzelfde) te verwarmen.

We zitten in Oliver’s Bar, de kroeg naast de boot, die iedere afvaart naar Inishbofin, een eilandje waar je volgens de barvrouw op zijn minst een keer geweest moet zijn. ‘Just to rest, to have a peaceful time,’ verzucht ze. En ik begrijp het, ze is druk: de groep stamgasten groeit gestaag.

We zitten loom naast het vuur, geliefde en ik. Op het tafeltje voor ons liggen kaarten, zowel ansicht- als topografische, daartussen staan twee pints of Guinness. Grappig, in Nederland zou ik zo’n hoeveelheid bier niet graag tot me nemen, hier voelt het als een kop thee; het hoort er gewoon bij. En het is bijzonder lekker.

We stippelen de route uit, schrijven aan vrienden in Nederland en nemen af en toe een slok. Iemand uit de keuken komt het vuur controleren. ‘How are you doing?’ vraagt-ie, terwijl hij een extra blok turf in de haard gooit. Ik vertel hem dat het prima gaat en dat de turfgeur een van mijn favoriete is. Hij vertelt enthousiast dat deze blokken uit eigen tuin komen. Hij pakt zijn telefoon erbij en laat zien hoe de turf op het veld achter zijn huis te drogen lag ‘Just few blocks up the road,’ wijst hij door het raam.

Intussen is er achter hem enige tumult ontstaan. Een robin, een roodborst, is naar binnen gevlogen. Hij vliegt vanaf de scheepsklok aan de muur naar de bar en terug. Alle pubgasten houden het beestje nauwlettend in de gaten. De turfman – wie weet is het Oliver zelf – loopt naar de achterdeur om een bevrijdingsactie te beginnen.

We nemen nog een slok van het Ierse goud en slaan het vervolg van de scène gade.

Diep inhalerend, ik. En gelukkig.