Columns
Eke Mannink
Na de wekelijkse woensdagavond-dansconditietraining raak ik in gesprek met een mededanser. We staan voor de Muzehof, aan de Coehoornsingel, terwijl de donkerte om ons gevallen is. Onder het licht van een lantaarn zag ik haar aanstalten maken een been over het frame te zwaaien, terwijl ik mezelf opeens de vraag hoorde uitspreken, die ik al maanden had willen stellen, maar waar ik niet eerder de gelegenheid voor had gevonden.
‘Hannie, hoe gaat het nu met je?’
Geen spectaculaire, misschien zelfs een voor de hand liggende vraag. Hannie verloor haar man, ruim twee jaar geleden. Plotseling, van de ene op de andere dag. Ik herinner me hoe leeg haar plek werd, de weken, maanden daarna. Ze danst altijd links van het midden, in de eerste rij, voor de spiegel.
‘Tsja, hoe het gaat…’ Hannie staat inmiddels naast haar fiets. ‘Het verdriet slijt, héél langzaam,’ antwoordt ze. ‘Maar het missen blijft.’ Haar gezicht draait een beetje schuin naar beneden. Ik haal mijn voet van de trapper af, zie hoe verdrietig ze is, wanneer ze aan dat missen denkt.
‘Ik heb veel afleiding,’ zegt ze, ‘leuke mensen om me heen, fijne familie, een goede band met mijn kleinkinderen. Acht zijn het er, waarvan drie in Oostenrijk… maar die leegte, dat missen, tsja.’
‘Dat gaat waarschijnlijk nooit over,’ zeg ik. ‘Na zo lang samen.’
Hannie beaamt dat. ‘Zesenveertig jaar. Dan ben je met elkaar vergroeid.’ Vol vuur praat ze verder over de kleinkinderen, en het boek dat ze hen oeverloos heeft voorgelezen: We gaan op berenjacht, van Michael Rosen. De regels “We kunnen er niet boven over. We kunnen er niet onderdoor. O nee, we moeten er wel dwars doorheen!” zijn gevleugelde uitspraken geworden in ons gezin. Ik kan ze niet meer lezen,’ zegt ze, ‘want dan komt het verdriet meteen opzetten, maar wat hebben we daar een plezier mee gehad.’
Hannie vertelt over de uitvaartbegeleider, die ze – ‘door toeval, het is maar net wie beschikbaar is’ – in de armen nam. Ze is vol lof over de vrouw, ene Lot – een bijzonder toepasselijke naam, vinden we allebei –, omdat ze precies aanvoelde wat de sfeer van het afscheid moest zijn, welke woorden er gesproken konden worden. ‘Ik ben een tijd later ook nog door een rouwbegeleider geholpen,’ gaat ze verder. ‘Omdat ik er helemaal doorheen zat. Ik sloeg lam van het verdriet. Dan merk je pas echt wat een professionele zorg er op dat gebied in Zutphen is. Daar heb ik veel aan gehad.’
Mijn gedachten dwalen af naar het voorjaar. Mijn moeder kreeg een hersenbloeding en belandde in revalidatiecentrum De Lunette, even verderop aan de Coehoornsingel. Duizenden keren was ik erlangs gefietst, gereden, gelopen. En opeens ben je iedere dag binnen. Dan leer je de verpleegkundigen kennen, de dokter, de receptionisten. Er gaat een wereld voor je open. Een professionele wereld, die van vitaal belang is.
We praten nog even over de oefeningen en choreografietjes van het nieuwe seizoen. Goed voor de rug- en buikspieren, besluiten we. Dan nemen we afscheid en fietsen we ieder een kant op, het donker in.