Columns
Eke Mannink
Een paar weken geleden liep ik hem tegen het lijf in de Kolenstraat. Borgert, de baas van SuperNatuur, het zaakje aan de Lange Hof. Dat is niet meer. Al een tijd was-ie bezig met het pand aan de Groenmarkt, waar vroeger de Voedselbank zat. Af en toe was er bedrijvigheid, dan weer stond het er maanden mistroostig bij.
Ik zag er een jonge vrouw raamkunst aanbrengen, een kopje thee naast haar voeten op de stoep. Er werd weleens wat naar binnen geschoven of gebracht. Maar ik had geen idee wanneer de verhuizing zou plaatsvinden. Borgert zelf trouwens ook niet, in die tijd. Hij zou wel zien.
En nu is het zover.
Ik zag het al voordat-ie wat gezegd had. Aan zijn ogen.
‘En… ‘ vroeg ik, ‘weet je al wanneer?’
‘Woensdag de 22ste,’ antwoordde hij meteen. ‘Dan zijn we open aan de Groenmarkt.’
Ik moest even slikken. Borgert ging weer aan het werk. Al slikkend liep ik verder. Het voelde gek genoeg als een cruciaal punt in mijn leven. Het nieuwe versus het oude, modern versus ouderwets, toekomstdromen versus mijmeringen over het verleden. Zoiets.
Wie dit hoekje vaker leest zal het weten: ik houd van kneuterig. Van klein en persoonlijk contact, van magische momenten, onverwachte gesprekken. In die paar vierkante meter aan de Lange Hof stond altijd alles wat ik nodig had. Waar ik naar op zoek was voor een recept – ‘Panko? Ja natuurlijk hebben we dat.’ –, of wat ik per toeval tegenkwam in de aanbieding; een vergeten groente als raapstelen, energiereepjes met honing, mierikswortelpasta… Altijd kwam ik opgetogen naar buiten. Na een gesprekje met een van de medewerkers, meestal van die jonge, tikkie alternatieve types. Of omdat de citroenen (natuurlijk bio, alles is bio) er zo geel en bol en dik uitzagen dat ik ze hoe dan ook wilde gebruiken in de avondmaaltijd.
Jaren geleden belde een Supernaturist me, omdat ik mijn portemonnee op de toonbank had laten liggen. Ze achterhaalde via allerlei speurwerk mijn nummer en berichtte me, nog voordat ik zelf doorhad dat het weer eens zover was. Over service gesproken.
‘Het is een magische plek,’ zegt ook de kok uit de Kolenstraat, die de deur bij vlagen platloopt bij Borgert. ‘Wat ik ook zocht, het was er altijd. Ongelooflijk, op zo’n klein oppervlak. Dat is gewoon magie. En de sfeer van zo’n buurtwinkel … doodzonde dat-ie hier ophoudt.’ Aha – nog zo een. Die al terugverlangt naar de winkel hoe-ie was, voordat-ie goed en wel verhuisd is. Die het pand in de hoek van de markt als megalomaan en hypermodern ervaart. Al valt dat natuurlijk nogal mee.
Laat me de jongen citeren die tijdens mijn laatste bezoek aan het knusse groene winkeltje met me afrekende. ‘Het was zijn enige optie,’ zei hij over Borgert. ‘Het was óf dit pand wekenlang dichtgooien en renoveren, óf verhuizen naar een betere stek.’
Dus ik sprak mezelf vermanend toe, terwijl ik slikkend door de Rodetorenstraat banjerde: met je tijd méégaan!
Dus dat doe ik. Tot binnenkort, Borgert & co.