Columns

Medische zorg

Hazel de hond had iets verkeerds gegeten. Ze was even weggeweest, en daarna tevreden langs haar snorharen likkend teruggekomen. In de Kolenstraat. ‘Meestal luister je beter,’ had ik haar toegesproken, om haar vervolgens in de mand voorop te tillen en naar huis te fietsen. Haar neus hield ze parmantig in de wind. Haar oren fladderden omhoog, waardoor ze op een vleermuis leek.

Eenmaal thuis plofte ze in de mand. Pas tegen middernacht begon het. Eindeloos gekokhals. Vergeefs, er kwam niets uit. Ze sliep even in. Toen we naar bed gingen, besloten we haar mee te nemen. De onrust kwam terug. Wel twintig keer per minuut had ze braakneigingen. Ze vluchtte onder het bed en probeerde de plankenvloer en de muren te likken. Bij dat vreemde gedrag gingen mijn alarmbellen af. Moesten we geen dierenarts te hulp roepen?

Dat is zaterdagnacht, rond de klok van een, niet makkelijk. Zoals het voor mensen in Zutphen steeds lastiger wordt adequate zorg in het ziekenhuis te krijgen – de afdeling verloskunde is opgedoekt, eerste hulp wordt beknot en er gaan geruchten over cardiologie – zo lijkt het voor Zutphense dieren onmogelijk om tijdens weekenden door een lokale arts te worden behandeld. Maar dat wist ik toen nog niet.

Ik tikte het nummer van onze dierenarts in en kreeg een bandje: bij spoed of relatieve spoed: bel de kliniek in Arnhem.

De Arnhemse meisjesstem aan de andere kant van de lijn hoorde de symptomen geduldig aan. ‘Dus ze probeert te spugen, maar dat lukt niet? Heeft ze na het incident nog gegeten?’ Op de een of andere manier klonk dit als: heeft u geprobeerd de stekker opnieuw in te pluggen? Een – overigens volstrekt gelegitimeerde – vraag die it’ers vaak stellen bij problemen met de computer. Ze twijfelde of het zin had langs te komen en raadde aan naar Deventer te bellen.

Deed ik. Tegen half twee kreeg ik een slaperige stem aan de lijn. Na de uitleg bromde hij: ‘Kom maar langs.’ Ik vertelde dat we uit Zutphen kwamen. ‘Jezus Christus,’ klonk het. ‘Geen collega in Zutphen ooit die weekenddienst draait.’ Even later parkeerden we onze bus naast de enorme stationwagen van de arts. Het licht in de praktijk was aan. In het achteruitkijkspiegeltje popte een bord op, met grote letters: PINNEN? Ja, graag. Zelfs in spiegelbeeld goed leesbaar.
Binnen stond een bozige man op een toetsenbord te rammen. Hij kwam niet in de computer, klaagde hij. Ik wilde nog aanraden om de stekker uit en in te pluggen, maar hield wijselijk mijn mond.

Hazel kreeg een roesje, zakte voor onze ogen door haar poten en lang plat op de grond. Na een onderzoek in keel en slokdarm – ‘Ik voelde een lichte weerstand, dus misschien zat er iets klem.’ – was het wachten. Ik moest mijn doopceel achterlaten om de factuur te kunnen ontvangen, het rijbewijs werd gekopieerd. Tegen half drie mocht onze hond een spuit in haar bil om bij te komen.

Onder de indruk reden we huiswaarts.

Ik kan u gelukkig melden: ze is weer beter.