Columns
Eke Mannink
De wind is in ons wezen gaan zitten. Ik zag het aan het gedrag van mijn mede-automobilisten vanochtend – veel waren ongeduldig, hier en daar klonk opgewonden geclaxonneer – en nu zie ik het aan mijn hond. We lopen door de stad, ik heb afgesproken om over twintig minuten bij Ric de saxofonist te zijn, maar app hem dat we een half uur later komen: de hond moet haar energie kwijt.
Langs de IJssel sprint ze heen en weer, ze kijkt net zo verbaasd naar de hoge waterstand als ik – eergisteren kon je nog lopen waar nu de rivier is – en na het gooien en weer ophalen van een serie stokken gaan we Ricwaarts.
Ric Stokes is een collega die ik ken sinds ik stadsdichter werd, nu zo’n twaalf jaar geleden. Behalve saxofoon speelt hij ook dwarsfluit. Hij gaf les aan de muziekschool in Zwolle, en treedt graag op. Jaren speelde ik met het idee om een theatermonoloog over zijn leven te schrijven, of misschien meer: over het effect dat zijn deserteren uit het Amerikaanse leger op de rest van zijn leven had. Dat heb ik inmiddels gedaan. Tijdens PoëzieFeest II afgelopen augustus hebben we het gespeeld. Dat smaakte naar meer, we hebben een pianist (ene Eke!) en een dichter (Sabine Kars!) erbij gezocht en gevonden, en het programma avondvullend gemaakt. Vandaag gaan we de lichtelijk gewijzigde, uitgebreidere versie van het verhaal over Ric repeteren. Blues in C is de titel.
Wanneer we even later in de zolderkamerstudio aan de thee met honing zitten, is de storm in Hazel gaan liggen. Letterlijk. Languit en ontspannen strekt ze zich tussen ons uit.
We bespreken het afgelopen weekend. Tijdens een familie-treffen ging het gesprek uren over het conflict in het Midden-Oosten, vertel ik. Mijn broertje geeft les op een middelbare school in Amsterdam West, hij krijgt van zijn leerlingen voortdurend de vraag ‘voor wie hij is.’ Het komt niet in ze op dat je niet per se partij hoeft te kiezen. Zo raakt hun wereld steeds meer verdeeld in kampen. ‘De oorlog krijgt zoveel aandacht,’ beaamt Ric, ‘en het lijkt wel of de jonge generaties steeds meer zwart-wit denken.’
We praten over de flyers, die we voor de voorstelling willen maken. Moet daar een tekst van een toeschouwer op komen, die aangeeft dat deze tijd vraagt om verhalen over nabijheid en wederzijds begrip? Of moeten we toekomstige mogelijke bezoekers voor zichzelf laten bepalen waarom ze naar poëtisch muziektheater zouden gaan?
We kiezen voor het laatste, staan op om aan het werk te gaan.
Ric blaast zijn sax warm, ik sta voor zijn zolderraam. Beneden, op straat, wandelt een moeder met haar kleuters. De wind is nog niet gaan liggen; ik zie drie hoofden haar wild wapperen.
We beginnen met Summertime, van Gershwin. Bij het horen van de hoogste tonen uit het register van de sax bewegen spitsen Hazels oren zich even, daarna vallen ze terug in de oude stand.
Ze zucht diep en slaapt door. And the livin’ is easy. Ook in de herfst. Voor de hond.
Zo te kunnen relaxen.
Jaloersmakend.