Stedendriehoek

Goed Bekeken – Wandeling

De tandarts kijkt tussen de met een klem uiteengespreide kaken van het paard en steekt zijn gehandschoende arm naar binnen. ‘Dat ziet er goed uit,’ zegt hij. ‘Hier en daar voel ik een paar haakjes op de kiezen, die halen we zonder problemen weg.’ Een paardengebit is complex, veel ingewikkelder dan dat van mensen. Veel uitgebreider ook.

Een metalen tang komt tevoorschijn. Het boerenzwaluwtje op de rand van de stal kijkt nieuwsgierig toe terwijl het honderduit kwettert. ‘Hij vertelt ons over wat-ie in Afrika allemaal heeft gezien,’ veronderstelt de tandarts, ‘op weg naar het noorden.’
Het paard briest onrustig. Schiet nou maar op, dan heb ik het tenminste gehad – lijkt hij te zeggen. De arts komt uit De Hoven en kwettert er net zo lustig op los als het schilderachtige vogeltje dat naast ons blijft zitten. Dochter en ik komen te weten dat hij van mennen houdt, paarden in Eefde heeft en dat zijn vrouw bij de politie werkt. Met honden.

‘Hoe houden we de anderhalve meter afstand?’ heeft mijn dochter net aan hem gevraagd. ‘Niet,’ was het antwoord. ‘Soms kán dat gewoon niet. Maar ik zorg wel dat ik met mijn rug naar je toe sta en niet ga proesten.’

Ik denk aan het woord ‘ruggelings’ dat op het briefje in de notenwinkel aan de Lange Hofstraat staat. Klanten dienen elkaar daar ruggelings te passeren. Het is een schitterend ouderwets woord, dat voor mij de associatie met statige bibliotheken oproept: boeken die ruggelings naast elkaar staan, gerubriceerd op alfabetische volgorde. Ik zocht het op toen ik terugkwam met een zakje ongezouten cashews. Ruggelings betekent ‘achterwaarts, achteruit, naar achteren, terug’. ‘Deze woorden duiden aan, dat eene beweging geschiedt in de richting van de achterzijde van een voorwerp of in eene richting tegenovergesteld aan eene vorige beweging.’ Aldus een handwoordenboek uit 1908.  Best ingewikkeld, de voorgeschreven choreografie bij Noten & Zo.

Wanneer de tandarts is vertrokken, het paard tevreden aan zijn hooi begint en de zwaluw is opgevlogen naar zijn nest tegen de zoldering, kijken dochter en ik elkaar aan. Tijd voor een wandeling in het Groote Veld.

We weten ons omringd door het vertrouwde:
vele stammen en een zoet, bevogeld bos.
Het mos zacht verend – en de hond mag los,
gedachten vrij, terwijl we langs de licht bedauwde
struikgewassen sjouwen, in onszelf verzonken.
Ik denk aan tikkertje en diefje-met-verlos.
Wanneer ik opkijk, zie ik hoe een diepe blos
je wangen kleurt, als een paar verdwaalde vonken
die even snel verdwijnen als ze zijn verschenen.
Je loopt stug door, terwijl je naar de verte kijkt.
De ochtendzon beschijnt de hond, zodat het lijkt
of ze een halo draagt, ze neemt opeens de benen,
duikt weg in takken dicht opeen – ze volgt een spoor.
Ik vraag me af of ik je nu een vraag zal stellen
naar je gedachten, of je ze mij dan zou vertellen.
Maar ik vraag niets. We lopen samen zwijgend door.

Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.