Stedendriehoek
De bomen juichen het uit: het is lente. We lopen over de brug naar de Isendoornstraat. Vriendin en ik. Voor ons een zwarte viervoeter die de lijn straktrekt. We gaan gedrieën achter de muziek aan. Het zijn uitheemse klanken: die van vier kortgerokte doedelzakspelers. De mannen lijken zo overgevlogen uit Schotland. Voor het plein van De Bongerd houden ze halt. Een stoet kinderen gaat de school in, de muzikanten blazen hun slotakkoorden en lopen het plein op. Een juf sluit het hek.
Hebben jullie een themadag?’ vraag ik haar.
‘Nee is het antwoord. Dit hoort bij de jaarlijkse herdenking van de in de oorlog doodgeschoten mannen op de IJsselkade.’
‘Wat mooi zeggen vriendin en ik stereo.
We wandelen door naar de stadsboomgaard, waar een Turkse tortel op de takken van een peer zit te zonnen. Dat is een Bonne Louise d’Avranches zegt mijn wandelgenoot met een indrukwekkend Franse tongval. Die boom is al oud joh.’ Ze is lid van de Hoogstambrigade een clubje van stadsgenoten die op onze bomen passen.
‘En hier ze is me tien passen voor, onze nieuwste aanwinst: een echte Breezoet. Dat is een oud Achterhoeks ras.’
Het is een spontane wandeling we zouden eigenlijk mijn vlinderstruik gaan snoeien. Verderop in het Vogelpark waar de hond even los mag en de treurwilgen ons tegemoet stralen dwalen haar gedachten terug de tijd in. ‘Mijn grootvader sneed hier wilgentakken af en plantte ze bij de Vispoorthaven vertelt ze. Dat zijn nu grote bomen.’ Ik stel me voor hoe dat moet zijn; bomen die je je opa ooit hebt zien planten nu in de wind te zien wuiven.
‘Kijk deze kastanjes zijn gekandelaberd die staan er goed bij.’ Mijn vriendin zit alweer in het nu. Ik leer dat kandelaberen een snoeitechniek is. Bomen gaan erdoor op kandelaars lijken. Het kan ze gezond maken. In deze tijden – er lijkt een nationaal bomenkap-evenement gaande ¬- erg aangenaam om te vernemen.
Even later drinken we koffie. In de lentezon. Een helikopter houdt ronkend pas op de plaats in de lucht. Hond kijkt onafgebroken naar het hemelse gevaarte. Standje alert.
Ik denk aan het bloedbad dat 31 maart 1945 op de IJsselkade plaatsvond. Tien Zutphense verzetsmensen stonden voor het vuurpeloton. Als door een wonder overleefde een van hen de gruweldaad.
Ik denk aan wat ik hoorde over een azc-bewoner een jongen uit Sudan. Hij lijdt aan een fobie is bang dat zijn zwarte kleur besmettelijk is voor anderen. Onvoorstelbaar hoe diep mensen kunnen lijden.
Dan springt het nieuws over Tibor in mijn hoofd de muzikant die sinds jaar en dag zijn cimbaal bespeelt voor Albert Heijn. Hij moet zijn huis uit zoekt woonruimte in de stad.
De helikopter is inmiddels verdwenen. De rust keert weer de hond legt haar kop op haar poten.
Op Twitter vraagt een binnenstadbewoner zich af wat die politieheli hier deed. ‘Niks aan de hand is het digitale antwoord van een vage nieuwsdienst. Gewoon een normale vlucht.’
De werkelijkheid is ongrijpbaar. En véél.
Je moet je gedachten snoeien.
Iedere dag weer.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt zie je méér.
Iedere week weer.
‘