Stedendriehoek
‘Het zou gaaf zijn als er weer eens iets schokkends gebeurde.’ Ik zeg het nonchalant, tussen neus en lippen door. Vriend kijkt lichtelijk verbaasd. We zien slechts elkaars ogen, vanwege de mondkapjes, in de trein op weg naar huis. ‘Voor de column,’ verduidelijk ik. ‘Dat ik weer eens iets spectaculairs kan schrijven.’
Vriends omhooggetrokken wenkbrauwen zakken weer. We praten over de virussituaties in Amsterdam en Zutphen: dat er bij ons beduidend minder corona-beduchtheid lijkt te heersen dan in de hoofdstad – de straten zijn hier voller, passanten lijken roekelozer, in elk geval minder met hun hoofd bij mogelijke besmetting dan op de Noordermarkt bijvoorbeeld.
We zoeven binnen op perron 3.
Een paar dagen later heb ik me net geïnstalleerd achter mijn laptop, wanneer ik een tikkend geluid hoor. Alsof er iemand staat te beitelen, heel dichtbij. Ik luister aandachtig, er klinkt vervolgens niets meer en ik tik een wachtwoord in: we gaan zoomen met een groepje collega’s. Zodra ik de camera en microfoon op aan zet, barst het los. Het beitelen heeft plaatsgemaakt voor een doordringend boorgeluid, de tandarts is er niets bij. Ach, dat zal zo weer over zijn, denk ik, en begin enthousiast te wuiven naar de zoomvergaderaars die al klaar zitten. Maar als een van hen wat lijkt te zeggen moet ik liplezen; de buurboor overstemt alles. En als ik de anderen duidelijk wil maken dat ik even ga kijken waar die herrie vandaan komt, moet dat in gebarentaal. Zo vroeg in de ochtend zijn we nog niet alert genoeg om te bedenken dat je ook berichten kunt tikken op die vergaderschermen.
Begripvol knikken mijn collega’s me toe. Een houdt zijn oren dicht. Ik druk op ‘microfoon uit’.
We wonen in een oud huis, in een van de vele al eeuwen meegaande panden die Zutphen rijk is. Een voordeel is dat de muren dik zijn; je hebt niet zo snel last van de belendende medemens. Dat gaat vanochtend dus niet op. Ik loop in de richting van het geluid en beland bij de kast waarin de stofzuiger ligt – en helaas nog veel meer andere zooi, maar dat terzijde. Zodra ik die open, schrik ik me wezenloos. Een van de met spullen beladen planken schudt in zijn voegen, die erboven en eronder trillen vervaarlijk. Het lawaai is van een fenomenaal aantal decibellen.
Ik gooi de kast weer dicht. Puur pavlovgedrag: te veel geluid? – wegwezen. Wat nu?
Vertwijfeld loop ik naar mijn scherm terug, terwijl het boren onverminderd doordendert. ‘Ik kom er wel weer bij als deze herrie afgelopen is,’ gebaar ik op mijn best, afgekeken van Irma en collega’s tijdens de beroemde persconferenties. Als ik de microfoon even aanzet zie ik iedereen meewarig kijken en zwaaien.
Zo, de laptop kan dicht. Een slok koffie en dan aanbellen bij de buurvrouw. Eerst de kast nog even open. Terwijl ik de spullen van de zwaarst trillende plank haal, zie ik hoe zich in de muur langzaam maar zeer zeker barsten aftekenen die samen één grote scheur vormen. Ik slik. Hoe stom kan een mens zijn in zijn domme verlangens? De moraal dringt langzaam door. Moge hij ook u duidelijk zijn: spreek nooit een wens uit als aan het begin van dit stukkie!
Wordt vervolgd.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.