Stedendriehoek
Opeens dringt zich de onweerstaanbare wens op om met mijn prille geliefde naar Albert Heijn te gaan. Waar dat verlangen vandaan komt weet ik niet; ik mijd het Polsbroekplein als dat enigszins kan en hoor mezelf zo nu en dan beweren dat ik niet burgerlijk ben. Aan dat laatste begin ik te twijfelen, nu deze specifieke begeerte zo heftig in me opvlamt.
Hoe dan ook – hij vindt het een grappig plan. Dus we gaan. Op zondagochtend, hand in hand. Bij de ingang wordt ons pijnlijk duidelijk dat die kleffe manier van lopen niet kan worden volgehouden, we zitten immers nog steeds in de crisis, week 16 inmiddels: een winkelwagen is verplicht voor iedereen. Weg romantiek, denk ik in een flits. Maar wat moet, dat moet.
Zo komt het dat we stereo achter een wagentje de supermarkt inlopen, ieder door zijn eigen toegangshekje, een brede glimlach op onze gezichten, als verliefde pubers.
Hij: ‘Eerst even flessen inleveren.’
Ik volg.
Ik: ‘Nu naar het fruit.’
Hij volgt.
Ter hoogte van de witlof kussen we.
Dan gaan we serieus in de weer met onze respectievelijke boodschappenlijstjes. Broodbeleg, eieren, gezouten boter.
Hij legt een klein vierkant pakje in zijn wagen.
Ik: ‘Wat is dat? Ziet er lekker uit.’
Hij: ‘Taleggio. Italiaanse kaas. Maak ik morgen lunch van.’
We kussen bij de yoghurt en gaan naadloos over in een lachbui. In het gangpad van de koffie ontmoeten we een bekende die verwonderd opkijkt wanneer ze ons ontwaart. We racen schaterlachend langs de chips en doen me, meer nog dan aan pubers, denken aan puppy’s die zich zó overdreven enthousiast in hun nieuwe spel storten, dat ze van het een op het andere moment omvallen van de slaap. Maar zover is het nog lang niet.
Hij: ‘Kom mee naar de drank.’
Ik volg.
Ik: ‘Waar is dat bier dat jij zo lekker vindt?’
Hij: ‘Uitverkocht.’ Hij wijst naar de flesjes in zijn kar. ‘Ik was je voor.’
Ik hijs ander bier in mijn wagen.
We kussen en lachen.
Weer een bekende. Praatje over het weekend.
We lachen en kussen.
Ik: ‘En nu naar de kassa.’
Hij volgt.
Al slalommend bereiken we de rij.
Ik stapel producten op de rolband alsof het een feest is om dat te doen.
Hij lacht breeduit en kijkt om zich heen, wie weet loopt er nog ergens een bekende.
‘Mogen we uw bonuskaart lenen?’
Natuurlijk mogen we de bonuskaart lenen.
Als volleerde boodschappeninpakkers bergen we het gekochte op in onze tassen.
Dan kussen we.
‘Nog een hele fijne dag,’ roept de caissière.
‘U ook,’ juichen we stereo terug.
Dan rennen naar de uitgang, achter onze wagentjes.
Die terugzetten in het rek.
Kussen.
En hand in hand naar huis.
Man, wat een geluk.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.