Stedendriehoek
Het zou op deze plek over de toekomst van museum Geelvinck en de Witte Vleugel kunnen gaan. Daarover ontving de gemeente vorige week een brandbrief. De oproep van de ruim honderd ondertekenaars: Zutphen, verkwansel kunst en cultuur in onze stad niet aan horecapanden en het grote geld. Ik zou ook kunnen schrijven over de steekpartij in het asielzoekerscentrum afgelopen weekend, waarbij een bewoner lichtgewond raakte. Of over de baas van de universiteit Utrecht, die nu nog in onze stad woont, maar van de zomer naar Utrecht verhuist, omdat hij wat veel kilometers declareert. Honderdvierentwintigduizend euro reiskosten had-ie afgelopen jaar… man, daar reis ik de wereld voor rond.
Maar daarover gaat het niet.
Voor mijn bundelpresentatie was ik afgelopen weekend in de Amsterdamse boekhandel Van Pampus. Het was er druk en gezellig, het leek wel een buurthuis. Toen het steeds drukker werd, schoof winkelbaas Carel de houten tafels en kasten met boeken opzij en begonnen hij en de geluidsman stoelen neer te zetten. Televisiejournalist en interviewer Coen Verbraak leidde het gesprek dat uit zou monden in de apotheose: de overhandiging van het eerste bundelexemplaar aan mijn broertje. Kleine complicatie: mijn broertje was er nog altijd niet.
Een van de mensen die ik ontmoette in Van Pampus was Wil. Ze was gekomen vanwege de link met Zutphen. Jaren woonde ze in Joppe en tot ongeveer tien jaar geleden werkte ze bij boekhandel Van Someren en Ten Bosch. ‘Misschien ken je Hanz Mirck?’ vroeg ze. Ik knikte, die ken ik wel. Wat ik grappig vond is dat zich een parallelle bijeenkomst in onze stad afspeelde: diezelfde Hanz Mirck interviewde Ingmar Heytze over zijn poëzie. ‘Vorige week was ik nog bij Van Someren,’ vertelde Wil, ‘voor een presentatie.’ Het ging om het nieuwe boek van oud-boekhandelaar Ad ten Bosch, met die prachtige titel: De IJssel stroomt feller dan de Amstel.
Middenin het gesprek met Verbraak tastte ik het publiek af. Was hij er nog altijd niet, mijn als ‘speciale gast’ aangekondigde broertje? Ik riep om hem. Geen antwoord. Iedereen muisstil. Gespreksleider Verbraak pakte de draad professioneel op. We spraken over proza en poëzie, over feit en fictie, over levensbepalende gebeurtenissen. En nét voor het moment suprême kwam hij binnen. Mijn broertje. Zijn regenjas nog aan, omzichtig naar de grond kijkend en tegelijkertijd spectaculair in een stoel plaatsnemend. Een applausje klonk.
‘Hoe was het gesprek met Heytze?’ vraag ik de volgende dag aan Mirck. ‘Heel leuk,’ antwoordt hij, ‘volgens de publieksreacties. Ik ken Ingmar al vijfentwintig jaar, dus we moesten vooral vergeten wat we al wisten.’ Vergeten wat we al wisten, dat vind ik mooi. De poëtische universa in A en Z waren paralleller dan ik al dacht: ook Coen en ik kennen elkaar langer, zij het niet heel goed. Uit het publiek begreep ik dat er was genoten van het ‘vuur’ dat er tussen ons was. Tijdens de na-sta vroeg ik het me even af: zou de IJssel nou feller hebben gestroomd vanmiddag, of was het toch de Amstel?
We zullen het nooit weten.
Want niemand was op beide plaatsen tegelijk.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér.
Iedere week weer.