Stedendriehoek
Kom ik de deur uit – is de Walburg weg. Zoals altijd kijk ik naar links zodra ik de buitenlucht op mijn huid voel, en nee, echt: hij staat er niet. Het duurt zeker een halve seconde voor het tot me doordringt: het mist. Daarom mist de rijzige toren waar ik me zo graag op oriënteer.
Nevelen maken de wereld poëtisch. Verstild. Raadselachtig. Anders dan we gewend zijn.
Ik slik. Dat belooft wat voor de rest van de dag.
Had ik vrij gehad, dan was ik gaan struinen langs de rivier. Als ik over de IJsselkade rijd, zie ik witte wolkenslierten boven het wateroppervlak zweven. Maar ik ben op weg naar het huis van Monique.
Al eerder schreef ik over mijn vriendin die aan longkanker leed. Ze stierf in hetzelfde weekend als de Zutphense beeldhouwster Maité Duval, begin deze maand.
Ik kende Monique al tweeëndertig jaar, sinds ik de studentenkamer naast haar betrok, in de Utrechtse Vogelenbuurt. Met Tiny boven ons. We waren geen vanzelfsprekende drie-eenheid, maar we werden het wel. In de loop van ons leven. We waren een losse en tegelijkertijd trouwe vriendengroep. We zagen elkaar niet vaak, maar als we elkaar zagen, was het goed. Dan ging het ergens over.
Wanneer ik aan Monique denk, denk ik aan gezelligheid. Haar rommeltjes, het opgieten van de koffie – iets dat ik heb overgenomen – en haar zelf gedraaide sjekkies. We hadden in die tijd nog niet de moed om onszelf diep in de ogen te kijken. Het heeft te maken met wat Geert Mak onlangs op televisie zei: ‘Niets is moeilijker dan de geschiedenis herkennen, als je er middenin zit.’ Wij zaten er middenin, in onze geschiedenis. Zoals iedereen.
Naarmate ons leven zich voltrok, kregen we er zicht op. Zoals ik ernaar kijk, heeft Monique een enorme ontwikkeling doorgemaakt, in wie ze is geworden. Pas een paar jaar geleden, toen ik bezig was met een roman over een ontwortelde jeugd, zijn we daarover gaan praten. ‘Wat heb ik weinig van je geweten,’ zei ze me. ‘En ik herken ontzettend veel.’
Monique was zelf ook ontworteld. Tegelijkertijd wist ze zich omringd door liefde en warmte. Een liefde en warmte die ze bovendien in zich droeg. Die haar door het leven hebben gedragen.
Wanneer ik aan Monique denk, denk ik heus niet alleen aan zware gesprekken en te verkennen diepten van gedachten. Ik denk ook aan de Irish Coffees die zij, Tiny en ik steevast na ieder etentje maakten. En aan haar tomeloze enthousiasme voor de Swiffer – een schoonmaakgereedschap waar ik tot dan toe nog nooit van had gehoord, dat zij vurig aanprees. We zijn hem met zijn drieën gaan kopen in de Blokker aan de Beukerstraat.
Inmiddels rijd ik over de oude brug. Op weg naar Moniques huis, waar haar vriend op mij en een paar van haar andere vriendinnen wacht, om haar spullen uit te zoeken.
De oude wasserij op de Hoofse oever is ook al uitgewist.
Daar gaan mijn bakens. Verdwenen in nevelen. Aanwezig in het hart.