Stedendriehoek
Na een tropische dag lig ik achterin de auto van een vriend die ons terugrijdt naar de stad. De vriend is van de soort die de wereld graag bekijkt door de ogen van bijvoorbeeld de mieren of de merels. Met dochter, hond en mij zwom hij net in natuurwater op de Veluwe. We zijn alle drie loom en stil, de dashboard-thermometer meldt dat het 47 graden Celsius is. Dat klopt niet, volgens de vriend is de meter kapot. Het voelt alsof het wel klopt.
Door zo te liggen, op een strandtas, languit op de achterbank, zie ik de wereld vanuit een gekanteld perspectief. Langwerpige wolkjes vormen het decor van mijn blikveld, tegen een blauwe lucht. Af en toe licht wuivend gebladerte. Ik denk aan de driehonderddrieënveertig bomen langs de provinciale weg tussen Ruurlo en Groenlo die de provincie neer wil halen. De kap is voorlopig uitgesteld’ niet tenietgedaan.
We praten over een vriend die morgenochtend bij me langs komt om mos op onze binnenplaats weg te schuiven met een professioneel apparaat. Hij werkt bij de gemeente en bood me aan te helpen.
‘Voor je het weet wordt het glad daar was zijn argument.
Ik twijfelde. Vond het bijzonder aardig dat hij het wilde doen natuurlijk, maar wilde ik mijn mos kwijt? Als je het goed bekijkt, ontdek je een micro-universum met mini-varentjes en regenwormen die zich schuilhouden onder de vochtige sporen. Best bot als je daar met grof geschut een eind aan maakt.
Aan de andere kant: onder de groene laag liggen ouderwetse bakstenen, met de zijkanten naar boven. Dan kunnen we daar ook eindelijk van genieten. Het zal u niet verbazen dat de bevriende chauffeur tegen is; hij verplaatst zich ook moeiteloos in regenwormen. Dochter kan daar een heel eind in meegaan.
Maar goed, de afspraak staat. Morgenochtend kwart over zeven belt de mosverwijderaar aan, die gemeentewerkers zijn vroege vogels.
Het perspectief verandert; parallel lopende strakke lijnen trekken aan mijn oog voorbij, een fragment brugpijler, de onderkant van het benzinepompdak, een verkeerslicht.
We zijn de stad binnengereden.
Ik ben verrast hoe ánders Zutphen oogt vanuit deze horizontale houding. Ik zie geen oorsprong, geen basis, geen straten. Alleen bovenleidingen, daken en de onderzijdes van overkappingen. We staan even stil voor rood. Trekken dan weer op. Gele bakstenen van flatgebouwen maken plaats voor in de zon glimmende voorgevels van statige huizen. Het beroemde wit van de IJsselkade komt romig en zacht binnen, tussendoor flikkert de haan op de Walburgis in de zon.
Wat moet ik nou?
De auto draait naar links. Mijn ogen gaan langs het muurvers van Ton Luijten: Zutphens welkom. Bijna thuis. Bovenramen, een open plein-hemel, daklijsten.
Jammer dat we er alweer zijn zeg ik tegen onze vriend. De bovenkant beviel me goed.’
Stel dat ik een worm was op de binnenplaats achter ons huis of een mier?
Ik denk dat ik de vriend met het mos-schraap-gereedschap afbel.
Alles is een kwestie van perspectief.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt zie je méér.
Iedere week weer.
‘