Stedendriehoek
Column Eke Mannink
We rijden in ons busje naar het zuiden, vriend en ik. Eindbestemming is Aardenburg in Zeeuws Vlaanderen, het oudste stadje in de provincie Zeeland. De reden om ernaar toe te gaan is dat ik eindelijk weer eens een opdracht heb om op te treden, als dichter. Sinds het virus deel uitmaakt van ons leven, nu zo’n half jaar, heb ik dat niet meer gedaan.
Het is warm, zo nu en dan zindert het asfalt. Ik duw de Canto Ostinato in de cd-speler, de weergaloze compositie van Simeon ten Holt. Heldere klanken, eindeloze variaties op hetzelfde thema, sereen ingetogen fragmenten die afgewisseld worden door lyrische uitbarstingen. Net het leven zelf. Ik kijk naar het profiel van mijn chauffeur en word diep blij. Tegelijkertijd voel ik een spanning. Het is voor het eerst dat hij deel zal uitmaken van het publiek en dat veroorzaakt een zenuwachtig gevoel, maar leuk vind ik het ook. De grens met België kondigt zich aan.
Lange afstanden nodigen uit tot contemplatie. Ik denk aan de vakantietijd die achter ons ligt. De anders-dan-anders-tijd vanwege het virus. Dochter en zoon hadden zulke uiteenlopende wensenpakketten dat ik met ieder apart een paar dagen op pad ben gegaan. Het beeld van een keienstrand schiet op mijn netvlies. Zoonlief wilde graag wilde oesters plukken – zo kun je het noemen. Mijns inziens is er eerder sprake van verwoed afbikken of keihard trekken, maar alla. Daar stonden we in de brandende zon, bij een dammetje op Tholen. Via de autoradio had net drie keer een waarschuwing geklonken: ga niet naar de kust, alles zit propvol, van Noord-Holland tot aan Zeeland. Twee uur lang zagen wij geen levende ziel. Goed, er waren oesters, maar die hielden zich verborgen in hun schelp. Hier en daar een visje, wat vlinders, een stel meeuwen, een verdwaalde kever – maar geen enkel ander mens. Het voelde magisch.
Intussen denderen we over hobbelig wegdek: we zijn in België. De compositie voor vier piano’s geeft onze cadans een verrassende dimensie.
Dan dwalen mijn gedachten af naar Friesland, waar ik met mijn dochter was. Het busje zat vol muggen, daarom hadden we een klamboe onder de grote parasol bevestigd, die de campingbeheerder naar ons plekje had gesjouwd om schaduw te creëren. Deels onder het zonnescherm, deels onder de flonkerende sterren waren we al fluisterend in slaap gevallen. Zo nu en dan werd ik wakker. Een zoete geur van gras in mijn neus, de rustige ademhaling van mijn kind naast me. Stikgelukkig, zouden de Zeeuwen zeggen.
De beelden van oesters zoeken en samen in de klamboe buitelen door de Canto Ostinato. We rijden bijna België weer uit. Het optreden nadert. Geen uitvluchten meer mogelijk. Onder toeziend oog van de nieuwe geliefde. Waarom beschrijf ik die buitelende beelden niet? Bij wijze van introductie. Dan weet het publiek meteen met wie ze te maken hebben. Met een zoekende moeder, die het meest gedijt op stille plekken. De chauffeur tikt de pianobeat mee. Ook hij lijkt gelukkig. Het busje tuft verder, de akkoorden uit de cd-speler zwellen aan. Dit is een moment uit een geplukte oester.
Eentje met een parel.