Stedendriehoek
‘Een kapper in Vught is afgelopen weekend op heterdaad betrapt tijdens het knippen. De politie kreeg meerdere meldingen dat de kapper klanten ontving en stelde een onderzoek in.’
Ik verbeeld me dat ik dit nieuwsbericht twee maanden geleden zou hebben gelezen. Het was absurdistisch overgekomen, ik zou er werkelijk niets van begrepen hebben.
Een poster in de stad van het Burgerweeshuis, concertpodium in Deventer: ‘We missen jullie!’ Daar zou ik vroeger – eind februari – een buitenissige bandnaam in hebben gezien, nu wéét ik dat het geen aankondiging kan zijn.
De enorme drukte op het parkeerterrein voor de bouwmarkten op de Mars is niet nieuw, maar wie goed kijkt, ziet wat er is veranderd. Voor de Welkoop staat een jongeman driftig te poetsen. Hij desinfecteert de geretourneerde winkelmandjes en -karren. Het is bij vlagen nauwelijks bij te houden: klanten komen en gaan en volgen daarbij wisselende strategieën. De meesten willen het mandje aan hem overhandigen. In de paar minuten dat ik de jongen gadesla, zegt hij zeker vijf keer: ‘Zet maar neer hoor.’ De in- en uitlopers volgen een choreografie in cirkelende bewegingen en komen herhaaldelijk bijna in botsing met derden, die over het trottoir of de parkeerplaats lopen.
Weg hier, denk ik na die paar minuten. Wat zei de koning ook weer in zijn toespraak? Laten we er het beste van maken. Ik verlang naar een plek die rustig is. Overweeg de Loskade. Vroeger zat daar de drukkerij Koninklijke Wörhmann, die nu – hoe jammerlijk – Wilco heet en is verhuisd naar een paar straten verderop. Mijn eerste dichtbundel werd er gedrukt, in 2012. Het voelde stoer om ‘overleg met de drukker’ te hebben. Dat kwam neer op een praatje met de cliëntmanager en een rondleiding door het bedrijf, maar dat gaf niet – sterker nog: het was geweldig om die grote machines te zien zwoegen en ratelen, de vloeibare inkt in bakken erbovenop. Pure magie.
Maar ik sla linksaf en loop via het Koelhuis de stad in. Op een bankje langs de Rozengracht besef ik dat het een vers was dat me hier bracht. Een vers uit de bundel die zo koninklijk werd gedrukt. Ik kijk omhoog en zie het gele groen van korstmos op een boomstam. Nog een maandje gok ik, dan staat-ie in bloei. Met een beetje mazzel zijn de kappers dan ook weer open.
De stad herbergt een boom zo mooi,
ik kan er haast niet tegen.
Wanneer ik hem passeer, zijn tooi.
kan ik niet meer bewegen.
Blijf aan de grond genageld staan,
met open mond hem gadeslaan,
zijn gloed zakt als een zegen
in me neer – ik ben voldaan.
Het is alsof hij lacht,
het is een grote gele maan.
Hij staat te stralen langs de gracht.
Het is of alle gevels, al het water, alle stegen
rondom die boom ontworpen zijn.
Ach, hij verdient zijn eigen plein,
het is een goudenregen.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.