Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Toen ik onlangs met iemand naar Deventer reed, passeerden we een gebouw met de naam Sportloods. ‘Wat zou dat zijn, Sportloods,’ vroeg ik mijn bijrijder, ‘Een sportschool?’ Dat lag voor de hand, maar hij wist het ook niet. Diezelfde avond kreeg ik reclame in mijn mail, van De Sportloods in Eefde. Huh? Was dat toeval? Ik voelde me bespied, wist niet door wie. Als ik de naam van het gebouw niet zo nadrukkelijk had genoemd, was deze reclame dan niet bij mij terecht gekomen?
Onlangs vertelde mijn dochter dat ze les had gehad over de risico’s van de virtuele wereld. Volgens haar luisteren mobiele telefoontoestellen voortdurend mee met hun bezitters. ‘Als je Siri op afroep aan het werk kunt zetten, moet dat ook wel,’ zei ze. Daar zat wat in. Maar het gaat wel heel ver als iedereen voortdurend afgeluisterd zou worden.
Zoonlief bestreed die gedachte. ‘Onzin,’ zei hij kort en krachtig. ‘Het is voor de printplaten in smartphones onmogelijk om zoveel informatie op te nemen en door te sturen.’ Want, inderdaad: ergens op reageren – aanspringen bij ‘oké Google’ bijvoorbeeld – is natuurlijk wat anders dan iets met de verkregen gegevens dóen. Ze doorspelen naar geïnteresseerde adverteerders bijvoorbeeld.
Ik dook in digi-taal en vond een artikel over wetenschapper Peter Hannay, een Australische veiligheidsconsultant. Hij bevestigt dat smartphones meeluisteren. Ze nemen de audio op zodra er een ’trigger’ is, volgens Hannay. Zoals wanneer je ‘hé Siri’ of ‘oké Google’ zegt. Daarnaast zijn er applicaties die toegang kunnen hebben tot ‘non-triggered data’ – oftewel: de rest. Soms worden audiofragmentjes naar servers gestuurd van apps zoals die van Facebook, maar er is geen openheid over hoe dat in zijn werk gaat.
Inmiddels loop ik al een tijdje met mijn zoon door de bibliotheek omdat we de terugbrengbalie niet kunnen vinden. Volgens zoon heb ik – heel lief – weer eens een ‘dromerige dag’. Zelf ervaar ik het als mijn zoveelste kip-zonder-kop-moment. We staan voor de tweede keer voor een scherm dat in rode letters zegt dat we ons moeten melden bij de balie. Een behulpzame mevrouw komt naar ons toegesneld. ‘Nee,’ wijst ze naar de wand achter ons, ‘u moet dáár zijn, bij die kast.’
Mijn wangen kleuren. Dat had ze net óók al gezegd. In stilte wens ik dat mijn telefoon deze blunder niet heeft geregistreerd. Uiteindelijk lukt de inleveractie. Wat ben ik voor een amateur, alsof ik hier voor het eerst kom… Ik kijk nog even naar het plafond van onze boekenkathedraal en bedenk dat ik hier bij leven en welzijn komende zaterdag het nationaal dictee zit te schrijven. Voorgelezen door oud-kamervoorzitter Gerdi Verbeet, gepresenteerd door Frits Spits. Landelijk live uitgezonden vanuit Zutphen.
‘Wat kun je winnen?’ had zoon gevraagd. Ik temperde zijn enthousiasme door op mijn dromerigheid te wijzen. Hield een betoog over de voortdurend veranderende spelling, mijn onvermogen om een keuze tussen aaneen- of losschrijven te maken en het gegeven dat ik mijn laatste dictee waarschijnlijk rond de eeuwwisseling had gemaakt. Was mijn telefoon tijdens dat temperen in de buurt geweest? Vast wel.
Het wachten is op een advertentie voor het Groene Boekje.