Stedendriehoek
De zaterdagmarkt is bomvol. Gekrioel alom: dwarrelende al dan niet bemondkapte mensen, honden aan lijnen, kleuters, rollende boodschappenkarretjes, patat etende pubers, peuters die nog leren lopen, fietsers met hun rijwiel zwengelend aan een hand en maxistroopwafelverslindende scootmobielbestuurders die we nog maar net weten te omzeilen.
Het virus lijkt ver weg, maar dat is schijn.
‘Iedereen wil natuurlijk paasontbijt kopen,’ zegt dochter. We staan in de rij voor bakker Rob. Die begint voor de deur van de Ruwe Vleeshandel aan de Pelikaanstraat, zo’n vijfendertig meter verderop.
‘Het lijkt de Efteling wel,’ gaat ze verder. Er ontstaat een gesprek tussen haar en mijn geliefde: of hij de Baron 1898 wel kent, Eftelingspecialist die hij is (als middelbare scholier kroop-ie geregeld onder het hek door om het schoolrooster te verruilen met een dagje pretpark). Een meisje dat met haar ouders en broertje voor ons staat vraagt haar moeder of ze ook weer eens naar het sprookjesfestijn kunnen.
‘Ja, maar eerst Walibi,’ roept haar broer. Hun ouders kijken enigszins grimmig in onze richting.
Omdat ik weinig op heb met zinderende achtbanen doe ik niet mee aan het gesprek. Mijn gedachten slingeren naar de laatste regel van het vers dat de dichter des Vaderlands over Mark Rutte schreef: Oh Rutte door te blijven heeft u ons verlaten. Weergaloos waar.
Twee wachtplekken verderop in de rij ligt een cocker spaniel op de keien. Zo’n lief langharig en -orig hondje dat overal waar hij stilstaat meteen plat gaat liggen. Oogjes dicht, pitten maar. Midden in de chaos.
Van Rutte springen mijn gedachten subiet naar onze hond. Een kwart jaar geleden overleed ze. Ik zie haar ogen voor me, haar blik, haar houding. In gedachten wandelen we langs de IJssel, gooi ik stokken, gaat ze er vol enthousiasme achteraan, zonder ze ooit terug te brengen.
‘Mam, wil jij ook croissantjes?’ Ik schrik wakker en zie dat we al voor de kraam staan. Verdriet is ook een achtbaan, denk ik nog, al sla je er niet per se van over de kop.
Daarna ga ik over tot de wanorde van de dag.
Ik zie je in het onkruid tussen tegels,
ik zie je in de klaproos langs het pad.
Ik zie je in mijn schetsboek in het klad.
In boeken doem je op tussen de regels.
Ik hoor je in de schuimlaag van het bad.
Ik voel je in het zachte van de deken.
Ik zie de kat waar jij naar hebt gekeken
en soms ruik ik nog even aan je mat.
Je riem, je bak, je mand, ze vegeteren;
een stel objecten zonder plan of doel.
Daarmee representerend wat ik voel:
verdriet.
Omdat je nooit meer terug zult keren.
Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.