Stedendriehoek
Column Eke Mannink
We hebben een stichting opgericht. Dat is zo gezegd, maar het was nog een hele klus. Nooit eerder gedaan. Uiteindelijk vond ik het leuker dan verwacht, dat oprichten. Er moest een bestuur komen, een statuut. Een goed omschreven doel, startkapitaal, een notaris. En nu alles is bekrachtigd, is het tijd voor koffie. Voor koffie én taart, om precies te zijn.
De kersverse voorzitter, secretaris, penningmeester, het ondersteunend lid – ze zijn er allemaal. We hebben afgesproken bij het beeld van Ida Gerhardt, aan de IJssel. De dichter die het laatste deel van haar leven zo van de uiterwaarden genoot.
Er stond een kind op de kade. De regel, uit het vers Het veerhuis, die het beeld vergezelt, op de kademuur even verderop. ‘Ik schiet altijd vol als ik dat zinnetje lees,’ zegt de voorzitter. ‘Die woorden zijn zó goed gekozen, als je ziet hoe ze hier staat. Zo klein, en met van die stevige schoenen.’
Ik kom erachter dat de penningmeester een theedrinker is. Handig om te weten, maar nu te laat. ‘Alleen taart is ook goed hoor,’ zegt ze lachend.
We worden verwend door de weergoden, treffen net een ogenblik vol licht en warmte. De limoncello-room van de Driekant smaakt goed, terwijl we poëtische plannen voor de stad en omstreken bespreken. We verzorgen al ruim een half jaar een rubriek in Contact, maar nu de virusmaatregelen versoepeld zijn, is het tijd voor dichterlijke actie.
‘Vertrouwen’ vaart voorbij. Dat is nog eens een hart onder de riem.
Na de koffie volgt een fotosessie. Ik heb mijn echte camera meegenomen, eentje met een sluitertijd en een goede lens. Het moet een professioneel portret worden.
‘Jij moet er ook een keer bij,’ roept het voltallig bestuur als uit één mond.
Hoewel model staan me slecht afgaat – altijd zijn mijn ogen dicht of trek ik een rare mond, of ís dat misschien gewoon mijn mond? – steekt hun enthousiasme me aan. Ik kijk of er iemand in de buurt is. Een echtpaar loopt onze richting op. Ze lachen om de compositie. ‘Een heel rijtje naast de dichter!’ roept zij verheugd. Hij wil wel een foto maken. ‘Niet met die,’ wijst hij naar mijn mobiel. ‘Wel met die.’ Hij neemt de Pentax met zichtbaar plezier van me over.
Het zijn niet alleen de weergoden die ons goed gezind zijn; even later blijkt dat de fotograaf een échte fotograaf is. Prima materiaal dus voor in het archief.
Wanneer we naar onze fietsen lopen, wijst de voorzitter naar de daken aan de overkant van de kade. ‘Hebben jullie haar al eens gezien?’
We kijken omhoog en zien een dansende gestalte die zich aftekent tegen de wolken. ‘Ik vermoed dat ze van Maïté Duval is.’ In een zwierige pose geeft de danseres het dak een verrassend poëtisch silhouet. Ik denk aan de Zutphense beeldhouwer Duval, die in 2019 plotseling overleed. Afgelopen vrijdag opende een expositie met werk van haar en haar man Thierry, een schilder die twintig jaar voor haar stierf, in het museum Henriette Polak.
Op de een of andere manier doet het beeld op het dak niet Maïtées aan. Binnenkort toch eens aanbellen bij de dakkunstverzamelaars.
We klikken de fietsen van het slot en trappen verlicht van geest de rest van de dag tegemoet. Stichting dichtersgilde Zutphen is een feit.