Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Het waren tussen de dertig en veertig verzamelden, in park Helbergen afgelopen vrijdagmiddag. Ze luisterden naar speeches en openden een terras. Er was een wethouder, er was wijn. En een terras dat zacht oogt, maar van beton is. Een geschilderd vloerkleed in het gras met twee stoelen erop die lonken: kom zitten.
Het is een cadeau. Ter gelegenheid van de duizendste klant geeft Zutphen Energie, leverancier van lokale groene energie, dit knusse buitenplaatsje aan de gemeente.
‘Hier waren vroeger voetbalvelden,’ vertelde Koos, al veertig een buurtbewoner. Het was hem nog niet opgevallen dat het ZE-team werkte aan het betonnen vloerkleed. ‘Ik las het in de krant en dacht: ik ga een kijkje nemen.’
Er was een toespraak voor een werknemer die met pensioen was gegaan en de bakjes kikkererwtenchips werden bijgevuld. Koos nam een biertje nul punt nul. Het terrasje zat vol. Mensen lachten en praatten, proostten en dronken. Ik moest denken aan een vers van Rutger Kopland. Ga nu maar liggen liefste in de tuin, / de lege plekken in het hoge gras, ik heb / altijd gewild dat ik dat was, een lege / plek voor iemand, om te blijven.
Het geschilderde vloerkleed bleef populair; ook het tafeltje tussen de stoelen werd nu gebruikt om op te zitten en geanimeerd te praten. Er werd gelachen en naar de lucht gekeken. Het zou kunnen gaan regenen, maar het kon ook meevallen. Ik vroeg een ZE-medewerker of de duizendste klant er was. Die was er niet. In december was er een feestelijke sessie met hem geweest.
De lucht en de sfeer bleven zacht, ook toen de een na de andere gast weer weg druppelde, naar huis en naar het eten. Iemand van het team bood aan de spullen in zijn bakfiets terug te brengen. Iemand anders nam nog een flesje bier. De wethouder maakte aanstalten om te gaan.
Verderop had ik een afspraak. Op een landtong in de IJssel. Met mijn geliefde. We zouden het begin van het weekend gaan vieren. Ik zei het team gedag en sprong met een melodie in mijn hoofd op de fiets, nog even naar het geschilderde vloerkleed kijkend. Warm rood was het, met geometrische vormen in blauw en roze, en zwarte lijnen. Binnenkort ga ik er graag eens zitten.
Ja ik heb recht van zingen,
sinds ik tintel in je ogen,
sinds jij je wentelt in mijn grillen,
nu we samen zijn.
Ach, wat heb ik recht van zingen,
nu jij koestert wat ons aanraakt,
en ik popel je te strelen,
sinds we tegelijkertijd
een vonk voorvoelden,
koffie dronken aan de waterkant.
Sinds horizonnen zich ineens verwijdden
en van kleur verschoten.
Kortom: recht heb ik van zingen.
Ook al zing ik niet eens goed,
ik mag galmend door de straten:
– dat is wat jij met me doet.