Stedendriehoek

Buitelingen

Hoeveel gedachten kunnen door een hoofd gaan? Tegelijkertijd, of razendsnel over elkaar buitelend? Veel, misschien ontelbaar veel. Terwijl ik naast de hond op een kademuur zit, volgen mijn ogen een vrachtschip dat voorbijglijdt. ‘Bertha’ staat op de voorboeg. Ze ligt diep in de IJssel. Ik kijk naar de dichtgeplamuurde hemel, melkwit winterlicht schemert achter de wolken. Waaraan ik denk?

Aan de beginscène van de film die me zo raakte dat ik hem al twee keer ben gaan zien, Hors Normes, over een joodse organisatie in Parijs die zwaar autistische patiënten opvangt die tussen wal en schip dreigen te raken. Je volgt als kijker een jonge, rennende vrouw die dwars door alles en iedereen heen lijkt te gaan, alsof ze op de vlucht is.

Aan de ontmoeting die ik van de week met Nick had, van Sesam, het restaurantje tegenover de haringkar. Het was een kort gesprek dat we voerden, over onze wederzijdse persoonlijke crises en hoeveel tijd het kostte om eruit te komen, maar dat het langzaamaan lukt en hoe dat voelt. Een bijna abstract praatje, even voedend als de gerechten die hij bereidt.

Aan het rooster van mijn zoon.

Aan het blauw oplichtende kunstwerk van Daan Roosegaarde, waar ik vorige week over schreef. Toen moest het nog worden geïnstalleerd, nu u dit leest vinden avond aan avond voordrachten in de Walburgkerk plaats, rondom de blauwe stenen. Iedere steen vertegenwoordigt een joodse inwoner van onze stad die werd vergast in een van de concentratiekampen. Ik denk aan de rauwheid van de toespraak van Fred Gies, die veel familieleden verloor, en aan de even rauwe beelden van dichter Sabine Kars, die de opening poëtisch afsloot. Ze hamerden door in de hoofden van het publiek toen sopraan Johannette Zomer het slotlied zong. Ze hameren nog steeds in mij. De indringende beschrijvingen van een volgepakte treinwagon op weg naar het oosten.

Ik denk aan de drukte in Harbach, de sportzaak tussen C&A en de Rabobank, die na honderdtachtig jaar ophoudt te bestaan. Ooit begonnen met paardenzadels, geweren en bekleding voor rijtuigen. Weggeconcurreerd door internet. Ik verbaasde me over de vele klanten die er waren, toen ik van de week een hardloopbroek kwam halen. Terwijl ik dat tegen een medewerker zei, drong tot me door waarom: opheffingskorting. Tja, dan komen wij consumenten wel. ‘Best bitter, of niet?’ vroeg ik de aardig ogende man bij wie ik vier winters geleden mijn schaatsen kocht. Lage noren. Hij haalde zijn schouders op, lachte vriendelijk. Zei nog geen idee te hebben wat hij zou gaan doen als de zaak eenmaal dicht is. Misschien eerst een loopbaanoriëntatie. Ik kocht een broek met dertig procent korting.

Ik denk aan de zorgvuldigheid waarmee mijn dochter haar spullen in de Warnsveldse stalkast opbergt, nadat ze heeft paardgereden. Aan de vrolijke spot in de ogen van degene met wie ik afgelopen week stond te flirten aan de toog van café De Deur. Aan de afspraak voor de eetclub, die ik al weken wil plannen. Aan mijn moeder.

Bertha is nog steeds in zicht, al kan ik haar naam niet meer lezen. De hond komt in beweging.

Genoeg gedacht.

We gaan verder.