Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Ooit een blind date gehad? Ik had er een laatst. Met ene Hans. Een zakelijke blind date, welteverstaan. ‘Je moet eens met Hans praten,’ had iemand gezegd. ‘Die past goed bij je project, hij kent vast de mensen die je nodig hebt. Ik koppel jullie wel.’ Even later had ik een nieuw contact in mijn telefoon, een lachend gezicht met een bril.
Dingen moeten altijd even bezinken, de week erop dacht ik: laat ik die Hans eens appen. Kijken of hij in is voor een ontmoeting. We stemden na een paar berichtjes heen en weer af op het Broodcafé achter het station, pendant van De Driekant. Koffie om elf uur, een blinde afspraak. En dat heb ik geweten. Even terug zoeven in de tijd.
Door omstandigheden ben ik vroeg. Nou wil het geval dat mijn geliefde in de keuken van het bewuste café werkt, dus dat vind ik geen punt. Integendeel. Ik kijk graag naar hem. Hij is bezig met de deegrolmachine, de snelheid waarmee de deegbollen platte schijven worden, is verbazingwekkend, gaaf om te zien. ‘Gevulde koeken,’ zegt-ie, terwijl hij naar de collega wijst, ‘Hans doet de vulling erop.’ Ze zijn druk, dus ik maak me snel uit de voeten, kijken of mijn afspraak er al is.
Als ik aan de kassa een cappuccino heb besteld, komt een heer binnen. Hij trekt zijn sjaal wat losser en loopt in ferme stappen op me af. ‘Ben jij Hans?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Ik bestel net koffie, jij ook?’ Hij lijkt een beetje ontregeld. ‘Koffie? Ja, nou, eh – waarom ook niet.’ Hij trekt zijn jas uit. ‘Graag zwart.’ Hij draagt geen bril, denk ik in een flits. We zoeken een tafeltje en zodra we zitten, zeg ik dat. ‘Wel apart dat ik je herkende, want op je profielfoto draag je een bril!’
Hans kijkt me aan, lijkt te peinzen. ‘Ik heb mijn ogen laten laseren,’ zegt hij dan. Terwijl de barman onze koppen op tafel zet, kijken we elkaar aan. ‘Misschien een beetje algemene vraag,’ begint Hans, ‘maar hoe gaat het met je?’ Ik ben wat verrast, vermoed dat hij het niet meteen over het project wil hebben en begin een verhaal over het virus, de verscherpte regels en –. Dan staat er een man naast de tafel die nog véél meer op de profielfoto lijkt dan de Hans tegenover me.
Ik veer op. ‘Bent u Hans?’ Pardoes vergeet ik te tutoyeren. ‘Jazeker,’ zegt de man. ‘Eke?’ Hij kijkt naar mijn koffiegenoot. ‘Heb je een dubbele afspraak?’ Ik verslik me in mijn cappuccinoschuim. ‘Drink jij koffie?’ vraagt Hans 1 droog aan Hans 2, terwijl hij zijn stoel naar achteren schuift. ‘Neem de mijne maar, ik heb er nog niet aan gezeten.’ Hoe ik ook aandring, hij neemt zijn koffie niet mee, zwaait vriendelijk en zoekt een plek verderop in de zaak.
Hans Derksen, de man met de bril, gaat tegenover me zitten. ‘Zutphen kent vele Hansen,’ zegt hij. ‘Er bestaat zelfs een club van.’ Ik knik – de koekvul-specialist flitst door mijn hoofd –, informeer of collega-dichter Hanz Mirck ook mee mag doen, ondanks de z.
Hans lacht. ‘Natúúrlijk. Alle Hansen zijn welkom. We zijn niet voor niets een Hanzestad!’