Stedendriehoek
Column Renske Kruitbosch
Spijkerjurkje, rommelige knot. Een likje mascara, verder schoon. Sneakers die vast duurder zijn dan dat ze ogen. De hare zijn blauw.
‘Dat is lang geleden!’ kirt ze. Het voelt inderdaad als drie levens geleden dat ik haar gezien heb. Dat beviel me wel, eerlijk gezegd. Nu zijn we terug. Op het jaarlijkse dorpsfeest.
‘Jij gaat lekker, hè? Met de comedy enzo,’ en ze pakt me bij mijn onderarm.
Ik knik zachtjes en glimlach maar een beetje. Het dorpsplein staat vol, mijn jurk ruikt naar bloemen en bier en muziek van de band knalt over het plein.
Ik heb haar weinig te vertellen. Dat gebeurt vaker. Soms lijkt het alsof de woorden makkelijker op papier komen dan uit mijn mond. Dat hebben meer mensen, denk ik. Als je ziet hoeveel er online gefoeterd en gescholden wordt. Als jij het maar kwijt bent. Waar het terecht komt is onbelangrijk.
Ik vraag me af of ze weet wat een impact haar pestgedrag op me heeft gehad. En nog heeft, tot op de dag van vandaag. Ik neem haar gek genoeg niks kwalijk, iedereen is in iemands verhaal wel een schurk. We waren jong, wat wisten we toen.
Een vriendin staat naast me, zij is al jaren nummer één. Ze kijkt met een schuin oog naar mijn twijfelachtige gedaante en neemt een fikse trek van haar sigaret.
‘Ja, inderdaad. Rens gaat verschrikkelijk lekker. Hè, Rens?’ Ze port me in mijn zij.
Het lijkt ineens weer 20 jaar geleden. Ik was fors en dat moest ik horen. Vaak en hard van dunne sprieten, spijkerbroekjes. Er werd me thuis gezegd goed op te komen voor de underdogs, maar op de basisschool had ik zelf die rol. Alle jaren die daar op volgden was ik bang voor vriendinnengroepjes. Ik was outcast. Hoorde nergens écht bij. Niet bij de boeren, niet bij de buitenlui en al helemaal niet bij de burgertrutjes. Ik werd bespot om mijn kledingstijl en tegenwoordig nog wel eens om mijn make-up. Het puberpesten mag dan over zijn, online gaat het er hard aan toe. Mensen zeggen dat ik een olifantenhuid moet groeien, maar dat weiger ik resoluut. Ik moet niet veranderen, die anderen moeten lief zijn.
Ze kijkt me doordringend aan. ‘Nou, wat zeg je er van? Vind je het leuk om een keer wat te drinken?’
Ik frons en dwing mezelf niet ja te liegen.
‘Nee, dankjewel.’
Ik draai me om, vriendin op links, de mensenmassa op rechts. Ik droomde als kind van een pretletterig leven. En hier zijn we dan. Dromend en dronken van geluk.