Stedendriehoek

PUUR

We dansen een tikje uit de maat. Onbewust, het is de wodka die het overneemt. Sommigen gaan daar juist beter van bewegen, wij doen eigenlijk maar wat.
‘Ik vind de wereld het mooist als ik heb gedronken,’ zegt ze. De muziek staat hard en het bier is lauw. Ik ben niet zo’n bierdrinker, bier bubbelt te veel in mijn buik.
Het is druk in de tent. De DJ draait plaatjes, we kennen er veel.
‘Waarom dan?’ vraag ik.
Ze hoort het niet. De vriend tikt haar aan en herhaalt mijn vraag.
‘Omdat mijn eigen filter er dan niet meer overheen gaat. Dan is alles scherp. Puur. Al mijn onzekerheid is weg, de wereld wordt dan helder.’
Er wordt Nederlandstalige muziek gedraaid en de vrienden zingen luidkeels mee. Ik ken de tekst niet.
We staan met een man of acht, ik vind ze allemaal even lief.
Eén vriend zit niet lekker in zijn vel, hij heeft net zijn relatie verbroken. De jongen met wie hij verkering had bleek het niet zo nauw te nemen met de monogamie. Ik leg mijn hand op zijn schouder, hij weet wat ik bedoel.
‘Eigenlijk zou ik altijd wel een beetje dronken willen zijn,’ vervolgt de vriendin. De splinternieuwe vrijgezel kijkt haar vragend aan.
‘Meen je dat nou?’ en hij neemt een slok van zijn water.
‘Ja. Ik voel me wel zekerder als ik gedronken heb.’
Voor mij geldt het juist andersom. Ik word onzeker met een borrel op. Ik vertrouw mijn waarneming juist minder, zelfs gedachten worden vaag. Ongrijpbaar, bijna.
Ze glimlacht, ze is prachtig. Veel mooier dan ze weet.
‘Jij hebt niks om onzeker over te zijn,’ verzeker ik haar. Ze slaat het compliment in de wind.
Typisch is dat, eigenlijk. Een belediging nemen we graag ter harte, maar een opsteker wuiven we dikwijls weg.
We dansen door als gekken en iedereen lacht hard. Het is een mooi koppeltje vrienden, konden ze maar zien hoe ik ze zag.
‘Jij,’ begint een andere vriend, ‘bent altijd zo lief. Je maakt iedereen een complimentje. Door jou voel ik me goed. Door jou voel ik me speciaal.’
Ik glimlach. ‘Maar dat ben je ook, we moeten dat alleen veel vaker tegen elkaar zeggen. Op een begrafenis is het te laat.’