Stedendriehoek

MISF(R)ITS

‘Dus hij komt nooit meer terug? Ook niet met Kerstmis, ofzo?’
De kleine pony heeft natte oogjes. De wind is waterkoud, dat was het volgens hem.
We zitten met zijn allen in de kleine wei. De modder is gehard van de kou, onze zielen zijn dat niet.
‘Nee, we gaan hem nooit meer zien’, opper ik dapper. Ik vind tranen fijn, het zegt dat ik leef en voel.
De oude kat is stilletjes, dat is hij eigenlijk altijd. Stil maar aanwezig, dat is op zich ook knap.
Ik pluk wat aan de pony. De buren hebben een vuurkorf aan, het loopt al tegen schemer. Het bonte boeltje zit in een kring, er is één belangrijk iemand die mist. Dat is al een paar dagen zo, maar hoop doet leven. De kleine pony zocht onder de struikjes, de rooie kater ging de daken af. Je weet het niet, in deze tijden, misschien nam het grote paard een cursus af van Sint. De zwarte bleef stokstijf bij de achterdeur, daar had hij het meeste overzicht. De schapen liepen rondjes, ze wisten zelf ook niet waarom. De bruine koe bleef bij zijn stal, mocht hij thuiskomen dan was hij niet alleen.
Na dagen zoeken bleef het grote paard weg. Dus moest er vergaderd worden, vond de rooie kater.
‘We kunnen de uil nog vragen,’ begon één van de nieuwe schapen, ‘die ken ik nog van waar ik eerder woonde.’
De dieren knikken en kijken me hoopvol aan.
‘Hij komt niet meer terug, lieve jongens. Hij is niet meer bij ons. Tenminste, niet in zijn grote lijf. Wel in heel veel andere dingen.’
Het wordt stil in de kring. De egel fronst, de pony zegt niks.
‘Hoe weten we dan,’ begint de zwarte koe, lief maar niet snugger, ‘wanneer hij er is, als zijn grote lijf er niet is?’
Goeie vraag vond de kring en alle kraaloogjes schieten mijn kant op.
‘Je moet hem goed zoeken. In kleine dingen. Een windvlaag, een geluidje.’
De kleine pony begint te grinnehinniken. ‘Weet je nog hoe hij kon schreeuwen? Als er iets anders dan anders was?’
De rest van de kring lacht mee. Behalve de rooie kater, die is opvallend stil. Het schaap slaat een arm om hem heen. ‘We komen er wel doorheen, als we samen blijven.’
De kring schuifelt dichter bij elkaar. In de verte klinkt een hard, hoog geluid. Alle natte oogjes lichten op. Dáár is hij.