Columns
Eke Mannink
In de hal van Dat Bolwerck aan de Zaadmarkt, ruimte voor kunst en gedachten, staan drie jonge mannen – ik schat ze begin twintig – op een kluitje. Ze kijken naar een schermpje. Een van hen loopt naar voormalig nieuwslezeres Noraly Beyer. Hij gaat naast haar staan. Een van de anderen maakt een foto.
Ze wisselen elkaar af: om beurten gaan ze naast Beyer staan en trekken hun gezicht in de fotoplooi. Het is schattig om te zien. De celebrity straalt. Dat komt misschien door haar professionaliteit, maar ze lijkt het ook echt leuk te vinden. Ze is hier als ‘de vrouw van’. Sinds een paar jaar is ze samen met theater- en televisieman Joost Prinsen. Tijdens het fotomoment is hij even naar het toilet. Als trouwe fan zat Beyer op de eerste rij toen hij zojuist het tweede PoëzieFeest van Zutphen aftrapte. ‘Wat kan hij dat goed, hè?’ glundert ze.
Ik kan dat alleen maar beamen. Meesterlijk is Prinsen, vooral in timing. En in opbouw. Aan het begin van zijn monoloog, in een overvol koetshuis, beloofde hij zijn publiek een Brabants vers dat het altijd goed doet op bruiloften en partijen. ‘Dan heeft u iets om naar uit te kijken,’ zei hij, voor hij van wal stak met een verhaal over versvormen, voorbeelden van in zijn ogen geslaagde gedichten – onder meer van Willem Wilmink –, over toneel en de kunst van het voordragen. Een beter begin had de organisatie van het PoëzieFeest zich niet kunnen wensen.
Vijf lezingen, waarin vanuit zeer uiteenlopende invalshoeken een link wordt gelegd met de dichtkunst, vormen de kern van het feest. Verbindend dichter van de dag is Maria Barnas, die haar verzen inzet om de thematiek van de lezingen op poëtische wijze aan te kondigen. Onder meer uit haar bundel Twee zonnen. ‘En ik zie hem in de verte gaan, met een zon. Slordig herhaald in het raam,’ declameert ze in de tuin, voor de stadsmuur, voorafgaand aan de lezing van stand up comedian Hassan el Rahaui.
De zon brandt fel, hij weerkaatst in de ruiten van de expositieruimte. Het valt me op dat geen van de toeschouwers die in de zon zitten, de schaduw opzoekt. De concentratie is groot, er wordt ademloos geluisterd.
Gelukkig is het vaak pauze. We lopen door de tuin, staan in de rij voor een Bolwerck-elixer, een voor de gelegenheid gebrouwen feestdrank door cateraar Luitgard Schulz, en nemen weer plaats in het koetshuis. Dit keer voor een betoog over poëzie en het absurdisme.
Nienke Kalker laat het publiek kiezen: zal ze een willekeurig stuk uit de krant van afgelopen woensdag voorlezen, willen de toeschouwers misschien dansen op een muziekje dat zij opzet, of kiezen ze toch voor een vervolg van de lezing? Het merendeel van de bezoekers steekt een arm omhoog bij de derde optie. Alleen al het idee van deze mogelijke koerswijziging stemt me blij.
Poëzie blijkt een gat in de markt. Meer dan een week voor aanvang was het feest uitverkocht. Conclusie? Vaker doen!