Stedendriehoek
door Sabine Bootsma
Voor een gezond, gevarieerd en biodivers bos is het belangrijk dat boomsoorten zich verjongen. Ook is het belangrijk dat deze jonge boompjes volwassen kunnen worden, want alleen op die manier kan het bos zich voor de lange termijn in stand houden.
Bosverjonging is het ontstaan van een nieuwe bosgeneratie, nadat de vorige verdwenen is. In het beheer van Het Nationale Park De Hoge Veluwe ligt de nadruk hierbij vooral op het helpen van de verjonging van loofbomen.
Bosverjonging kan op twee verschillende manieren ontstaan: door natuurlijke verjonging of door het aanplanten van jonge bomen. Bij natuurlijke verjonging groeien er alleen nieuwe boompjes van de soorten die er al staan. Binnen het Park merken we dat vooral de jonge loofbomen een enorme lekkernij zijn voor het aanwezige wild, waardoor deze jonge boompjes nauwelijks de kans krijgen om volwassen te worden. Om de jonge aanplant te beschermen, plaatsen we daarom op verschillende plekken rasters in de bossen.
Daarnaast planten we zelf ook bomen aan. Dit doen we omdat we op die manier loofboomsoorten die niet meer in het bos aanwezig zijn, kunnen planten. Met het aanplanten van bomen willen we namelijk niet alleen de diversiteit bevorderen, maar tegelijkertijd ook de bodem herstellen. Dit doen we door voornamelijk loofbomen met rijkstrooisel aan te planten en door te kiezen voor bomen die zoveel als mogelijk toekomstbestendig zijn. Rijkstrooiselsoorten zijn bomen die goed verteerbaar strooisel (bladeren) loslaten. Dit strooisel is goed voor de bodem en kan daarmee bijdragen aan een gezondere bosbodem. Rijkstrooiselsoorten zijn bijvoorbeeld de boomhazelaar, elsbes en de veldesdoorn.
Juiste boomsoort op de juiste plek
Bij de keuze voor de boomsoorten kijken we niet alleen naar de eigenschappen van de boomsoort, maar is het vooral van groot belang dat de juiste boomsoort op de juiste plek wordt geplant. Een boomsoort die een voedselrijke groeiplaats nodig heeft zal in het Park niet goed groeien, want het Park ligt op relatief arme zandgrond. Het is dus van belang om boomsoorten te kiezen die het ook goed doen op armere grond.
Autochtoon inheems
Op sommige plekken in het Park kiezen we voor autochtoon inheemse soorten. Inheemse plantensoorten zijn alle plantensoorten die van oorsprong in het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort voorkomen, autochtoon geeft aan dat het gaat om soorten die zichzelf al meer dan 100 jaar zelfstandig in stand hebben gehouden in een bepaald gebied.
Klimaatbestendige soorten
Op andere plekken in het Park kiezen we ook wel voor soorten die in de landen om ons heen voorkomen, zoals bijvoorbeeld de boomhazelaar en de elsbes. Deze soorten hebben beide rijk strooisel én lijken hoopvol als klimaatbestendige soort. Bij de inheemse soorten kiezen we bijvoorbeeld voor de berk, hazelaar, boswilg en de veldesdoorn. Deze boomsoorten zijn allemaal rijkstrooiselsoorten en zijn daarop geselecteerd. Ook hebben we veel aandacht voor bloeiende en vruchtdragende soorten, zodat insecten en vogels hiervan kunnen profiteren.
Goed bosbeheer is vooral vooruit denken over de lange termijn, om ervoor te zorgen dat alle bosfuncties behouden blijven. Het in stand houden van de biodiversiteit staat hierbij binnen het Park op nummer één.