Stedendriehoek
‘Twee van die gember, alsjeblieft.’
De man voor me bij de bakker doet een bestelling die me intrigeert. Wat zou-ie bedoelen? Gemberbrood? Volgens mij bestaat dat niet. Gemberkoekjes? Waarom dan maar twee? Geroutineerd schuift de bakkersvrouw het glazen raampje van de vitrine open.
‘Deze maar doen?’ Natuurlijk – gemberpencees. Ik heb ze vaak genoeg gezien, me zelfs afgevraagd voor welke doelgroep ze bestemd zijn. Een bros ronde koekbodem met daarop een torentje van gekonfijte gember. Ooit bedacht ik dat ze waarschijnlijk bij de wat oudere mens horen, deze scène lijkt dat te bevestigen. De meneer heeft een gebogen rug, en steunt op zijn rollator. Ik weet nog niet hoe hij zijn gezicht eruitziet, herken wel zijn gestalte, soms komen we elkaar tegen in de buurt van het Oude Bornhof.
Hoewel ik van gember houd, hebben de pencees me nooit getrokken. Dat komt wellicht door dat gekonfijte; dat smaakt heel anders dan verse gember. Mijn gedachten dwalen af naar mijn oma, die dat wel lekker vond. Ze hield van gember in ontbijtkoek, en sukade: gekonfijte citrusschil. Ik waan mezelf weer even in de diepe bank van oma en opa. De lange zachte sliertjes wol die uit het tapijt omhoog kropen onder mijn voeten, de Troskompas op de lage houten tafel, het tupperware schaaltje met sjippies, zo noemden we de wokkels.
‘Anders nog iets?’
De meneer voor me schudt van nee, rekent af en maakt rechtsomkeert, in de richting van de uitgang. Ik maan mijn hond, die in de deuropening staat te wachten zoals een goede hond betaamt, iets naar rechts te gaan, zodat de meneer en zijn rollator vrij baan hebben. Het lukt zowaar.
Met een licht gevoel en een zwaar desembrood onder de arm loop ik huiswaarts, het afgelopen jaar overdenkend. De dagen van lijstjes en aftellen komen eraan, van vrije tijd en afspraken, van wenskaarten en speciale gerechten.
Het is ook een periode van introspectie, van naar jezelf kijken. Wat deed ik afgelopen jaar, en hoe? Hoe verhield ik me tot de gebeurtenissen? Waar had ik invloed op, waarop niet? Wat deed dat met me? Wat zou ik anders willen?
De afstand tussen de bakker en thuis is te kort om tot inzichten of conclusies te komen, maar dat geeft niet. We hebben nog even.
Als ik even later in de Muzehof, tegen het eind van een uur conditiedans met mijn collega’s achterover rol en weer naar voren, achterover rol en weer naar voren, en zo voort, grijns ik naar een collega-roller. ‘We lijken wel tuimelaars!’ roep ik. Een paar minuten later komt ze erop terug. ‘Bestaan die nog, tuimelaars?’ vraagt ze, tussen de oefeningen door. Al hijgend pieker ik daarover. ‘Volgens mij wel,’ zeg ik, ‘maar niet zoveel als vroeger.’
Inmiddels ben ik weer thuis. Nu eerst een zuurdesem beleggen. Gemberthee zetten. En een beetje mijmeren.
Mooie wisseling, lezers. Opdat u zo nu en dan een tuimelaar kunt zijn; een beetje veerkracht is broodnodig in deze tijd.
Tot in het nieuwe jaar.