Stedendriehoek
Hij grinnikt. ‘En wat zei jij toen?’
Ik haal guitig mijn schouders op. ‘Dat hij achteraan kon sluiten in het rijtje.’
We zitten buiten onder het afdak, het regent tussen miezer en mot in. Echt koud is het niet, ik heb geen jas aan. Er valt een druppel vanaf de dakplaten in mijn rode wijn, de dakgoot moet nog gemonteerd worden.
‘Net goed. Zakkenwasser.’
Hij bromt, ik lach. We hebben het over oude liefdes met spijt. De laatste tijd melden zich ex-geliefden met berouw.
‘Die eikels die jou destijds hebben laten gaan, zijn geen knip voor de neus waard.’
Ik weet eigenlijk niet hoe oud hij is. Ik denk achterin de vijftig, maar schatten is nooit mijn sterkste kant geweest. Hij steekt een sigaar op. De geur is zoetig, roken doe ik ze niet.
‘Iemand moet voor jou vechten. Door het vuur gaan, dat doe jij ook voor hem. Je moet met niets minder genoegen nemen. Iemand die ook maar een seconde twijfelt of jou vergelijkt met, weet ik het wat, een andere vrouw, die moet je een ferme handdruk geven en je erf af sturen.’
Vroeger was er minder keus. Nu heb je een scala aan scharrels beschikbaar, gewoon in je handpalm. Je swipet jezelf wel naar een wippie of een relatie. Alles is oppervlakkig, snel en vluchtig. Voor je het weet komt er een knapper kiekje voorbij op de digitale flirtfabriekje en de flitsliefde is gevlogen.
We nemen met imperfecties geen genoegen. Alles moet nu en geweldig. Tegenslagen bestaan niet, laat staan onvoorwaardelijkheid.
Ik schenk hem nog wat rode wijn bij. Het tuiert iets over de rand. Geeft niet.
‘Ik wist het meteen toen ik haar zag. Het was,’ en hij slikt, ‘prachtig. Ik hield van alles van haar. Zelfs haar minder fijne kanten. Het was er gewoon. Klinkt dat gek?’
‘Gelukkig niet,’ zeg ik.
‘Het gevoel dat er iemand altijd voor jou is, met jou. Samen. Dat is zo fijn. Dan kun je de hele wereld aan. Met zijn tweeën tegen de rest. En soms een beetje tegen elkaar.’
Dat klinkt me als muziek in de oren. De paarden kijken op en hinniken. Dat is ook mijn lievelingsgeluid.