Stedendriehoek

SCHRIJFWIJF

Ze snauwt me af. Ik laat het gebeuren. Te vaak, eigenlijk. Het rare met dat soort momenten is dat je achteraf altijd precies weet wat je had moeten zeggen. Of wat een ander had moeten doen. Opkomen voor de ander; ook veel makkelijker.
Ik ben bij een vergadering en er zijn wat andere schrijvers aanwezig. De wandklok tikt, ik luister daar graag naar. Het heeft iets rustgevends, hoewel het tevens doet beseffen dat de seconden vaak onopgemerkt wegtikken.
Het gaat over hoe je omgaat met reacties op stukken. En hoe je inspiratie opdoet. Is een schrijver nog vrij?
Misschien ben ik te vrolijk en nuchter, ik weet het niet. Op zo een vergadering kom ik niet goed uit de verf, ik laat anderen altijd voor gaan.
‘Wat denk jij er van, Kruitbosch?’ vraagt de voorzitter. Ik zit liever achter.
Ik kuch. ‘Maken we het niet te ingewikkeld? Een bakker wil toch ook weten wat zijn klanten van zijn brood vinden? Zolang zijn clientèle hem maar niet uitscheldt. Maar dat zijn twee verschillende dingen. Inhoudelijk geldt voor mij: wie de bal kaatst moet hem terug verwachten.’
Een paar schrijvers knikken gretig, een aantal schudden glimlachend hun hoofd. Er is één heel fanatieke dame.
‘Onzin. Waarom moet een lezer per se een mening hebben? Het is míjn stuk, míjn zienswijze, míjn meesterwerk.’
Ze heeft bruin krullend haar en een zwaar montuur op haar neus. Felblauw oogpotlood, donkerrood gewaad. Ze ruikt naar patchoeli.
De voorzitter kijkt naar mij.
Ik moet kennelijk door. ‘Het is niet jouw meesterstuk. Zodra de lezer het leest, is het zijn stuk. Jij bent toevallig de schrijver, maar we moeten ons niet belangrijker voordoen dan dat we zijn. We schrijven en het is aan de lezer hoe hij het interpreteert, omarmt eigenlijk.’
Iets met heel veel olie en vuur.
Ze is nog niet klaar. ‘Reageren is flauwekul. Wat weet die lezer nou?’
Ik kan het niet minder eens met haar zijn.
‘Alles. Dat is het hem. Het is aan ons om een aanzet te geven tot een scène, gedachte of ideologie. Het is de lezer die het levend maakt. In zijn of haar hoofd.’
Ze schudt. ‘Jíj bent niet goed bij je hoofd.’
Ik knik. ‘Dat klopt.’