Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Het was ochtend, nog best vroeg, en ik reed naar Lochem. De rit was betoverend. Ik wist al lang dat ik van het coulissenlandschap houd, dat de Achterhoek prachtig is. Maar ik keek er met nieuwe ogen naar. Er hing een ochtendmist waar de zon doorheen probeerde te komen. Fe-no-me-naal. De wereld, zo esthetisch als-ie maar kan zijn. En poëtisch. Op de radio klonk Message to my girl, een liedje van de Nieuw-Zeelandse band Split Enz, het trok me linea recta 1984 in, mijn middelbareschooltijd. Ik rook de gang, de lokalen en zag onze aardrijkskundeleraar voor me, die zijn mond altijd in een grijns trok, ook als hij niet vrolijk was. Best bijzonder hoe ongecontroleerd herinneringen naar boven komen. Als popcorn, je weet nooit welk maïskorreltje op ontploffen staat.
Na de nieuwe rotonde vielen schuine zuilen van zonlicht op de weg. De mist, waartegen de contouren van de bomen rafelig afstaken en die donkergele pilaren van licht die daar dwars doorheen gingen, maakten dat ik tranen in mijn ogen kreeg. Ik was onderweg naar het voormalige Lochemse stadhuis. In de oude burgemeesterskamer zou ik een workshop poëzie geven in het kader van 175 jaar boekhandel Lovink, mijn nieuwe werkgever. Af en toe waren er flashbacks van het feest van Van Someren en Ten Bosch, in de Buitensociëteit. Twee jaar eerder bereikte deze lokale boekhandel dezelfde mijlpaal. Toen trad Adriaan van Dis op, in Lochem ook. De Lovinkshow werd echter gestolen door dichter Babs Gons. Haar stem gonst nog altijd na, net als die verstilde wereld dus, waardoor ik reed, op weg naar mijn workshop.
Zondagavond komen we terug te Z. Vermoeid kachelen we de Zaadmarkt op. Geliefde, dochter, een bevriende kok en ik hebben de hapjes tijdens het feest in de Lochemse kerk verzorgd. ‘De oven tillen we morgen wel uit de bus,’ zeggen de koks tegen elkaar. ‘Nu nog een afzakkertje voor we kunnen slapen. Om te proosten op de samenwerking.’ Zo tuimelen we de Zutphense Popronde in. Bijna letterlijk; het trappetje dat naar de kelder van Uffies aan de Houtmarkt leidt, nodigt uit tot afdalen. Het tafeltje voor het podium is nog vrij. Voor we het weten zitten we achter onze glazen te kijken naar bandleden die zich aan het installeren zijn.
Popronde is een reizend festival dat elk najaar in zo’n veertig Nederlandse steden wordt georganiseerd. Nog onbekende bands kunnen zich presenteren buiten de eigen regio en intensieve tour-en speelervaring opdoen. Wij zitten oog in oog met Juan Juan, ‘uit Almerika’, zo kondigt de leadzanger/gitarist aan. Ze spelen volgens het programma Indie country met Latijns-Amerikaanse invloeden. Volgens ons maken ze heerlijke muziek, die de vermoeidheid in een paar minuten doet verdwijnen. De twee gitaristen zijn goed op elkaar ingespeeld, net als de drummer, die de vriendin van de zanger blijkt te zijn en uit Zutphen komt. Al snel krijgen we door dat we tussen de zanger en zijn schoonfamilie in zitten. Dat doet niets af aan onze beleving; ruim een uur laten we ons meevoeren door melodieuze en bij vlagen opzwepende liedjes. Als de drummer mee komt zingen in het nummer A girl called Texas, over de liefde tussen een jonge Mexicaan en een Amerikaans meisje, smelten we alle vier. Terwijl we nog een keer proosten denk ik terug aan de gouden mistflarden, aan Split Enz, aan de boekwinkel en de gedichten van een paar dagen geleden.
Wat kan het leven mooi zijn.