Stedendriehoek

GOED BEKEKEN – Gebaar

Een herfstmiddag, onverwacht zacht. Een gezin wandelt langs bakkerij Jolink. Moeder en vader voorop, de kinderen zo’n tien meter achter ze. Alle vier dragen ze een mondkapje. Vanuit de Beukerstraat komt een verhuisbusje hen tegemoet, ter hoogte van de bloemenwinkel kruisen ze elkaar. Als de auto in de buurt is, steekt de jongen zijn linkerarm in een reflex naar achteren ter bescherming van zijn zusje, dat schuin achter hem loopt. Het is een prachtig gebaar.

Tussen het meisje en de bus zitten zeker vier meter, maar dat doet er niet toe. Volkomen vanzelf reageerde haar broer op mogelijk gevaar, zorgde hij ervoor dat ze ongedeerd zou blijven. Ondertussen praten en lachen ze met elkaar. ‘Kom op kinderen,’ roept hun moeder, ‘we zetten de pas erin.’

Ik weet niet waar die pas hen zal brengen, maar de armbeweging van de jongen blijft hangen. Hij neemt me mee terug naar Sofia, de hoofdstad van Bulgarije, en ook naar een herfstmiddag, maar dan in 1995. Mijn geliefde van toen wilde me per se aan iemand voorstellen, een voormalige minnaar van zijn moeder en tevens vriend van de familie. We hadden op een trap in het oude stadscentrum afgesproken, om daarna naar een café in een park te gaan. Ik herinner me niet meer hoe de man eruitzag, wel dat-ie statig oogde en een hoed droeg. Maar wat me het meest is bijgebleven, was de manier waarop hij zijn linkerarm achter zijn rug vandaan haalde, zodra hij ons in het vizier kreeg. Hij glimlachte, liep op ons af, stak zijn rechterhand naar me uit om zich voor te stellen. Toen boog hij zijn hoofd lichtjes en overhandigde me een plots tevoorschijn getoverde witte roos. Ik was onder de indruk. Niet alleen van de minzame blik en de vriendelijke stem, de roos als geschenk. Maar vooral van zijn gebaar. Daarin zat een vanzelfsprekende elegantie, een zwierig gevoel voor levenskunst – zoals in het gebaar van de broer in de Beukerstraat die zijn zusje wilde beschermen. Met een vanzelfsprekende zwierigheid.

Een paar uur later zitten twee mannen in Lokaal 13. Naast elkaar, op een bank. Te wachten op hun friet met gehaktballen. Een met een dubbele portie satésaus, een zonder.

‘Ik reken wel even af,’ roept de man die saus wil. ‘Ik ga toch niet naar Frankrijk.’

Zijn metgezel trekt een verbaasd gezicht.

‘Hoe dat zo?’ vraagt hij.

‘Nou, het schijnt dat dat hele coronagebeuren daar weer oppopt,’ zegt de eerste. ‘Geen doen als je ernaartoe gaat.’

‘O ja, joh?’ reageert de ander. ‘Goh.’

Alsof de twee onder een stolp leven en de situatie in hun eigen land volkomen hebben gemist. Week 31 van de crisis. Een milde herfstmiddag. De woorden ‘aangescherpte maatregelen’ zoemen door mijn hoofd. Net als het gironummer om geld in te zamelen voor mensen die wegens de coronacrisis niet genoeg te eten hebben. 7244. ‘We willen tot het eind van het jaar drieduizend mensen iedere dag een maaltijd kunnen geven,’ zegt de stem op Radio 1. Ongelooflijk hoe groot de kloof tussen arm en rijk is, in een land als het onze.

‘Twee friet, twee gehaktballen, dubbele portie saus.’

In stereo staan de mannen op – alweer een onverwacht gebaar.

De poëzie van het alledaagse. Ze sleept ons erdoorheen.
Met zwier.

Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.