Stedendriehoek
Column Eke Mannink
Negentig is hij. Zijn broek is okergeel en matcht met de trui van zijn vriendin. Frits Gies woont in Almen, vlak bij hotel-restaurant De Hoofdige Boer. Ik interview hem over zijn oorlogsverleden voor een jongerentijdschrift. Frits was tien toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Twee jaar geleden verscheen zijn boek Bist du ein Jude – Hoe een joodse tiener de nazi’s overwon.
‘Dat is geen vraag hè,’ zegt Frits nadrukkelijk, ‘dat is een mededeling van de Duitsers: jij bent een Jood.’ Hij steekt zijn wijsvinger priemend vooruit.
Hoewel hij klein oogt in zijn fauteuil en instabiel is zodra hij opstaat – ‘het lopen gaat niet best de laatste tijd’ – klinkt hij helder en ferm wanneer hij herinneringen ophaalt. En hij heeft er nogal wat. Al vanaf zijn tweede levensjaar. ‘Mijn zus van tweeënhalf jaar ouder en ik kropen bij vader in bed en hij vertelde ons sprookjes.’ Dat geheugen heeft hij van zijn grootvader, die had dat ook.
We zijn dus in Almen, maar het gesprek neemt ons mee naar Zutphen. Daar verhuisde Frits naartoe toen hij vijf was. In een van de straatjes achter de Polsbroek kwam-ie niet lang daarna een vrouw tegen die hem toesiste: ‘Wegwezen jood.’ Een buurvrouw nam het voor hem op en nam hem mee naar binnen. Sindsdien was hij bevriend met haar dochter, die even oud was als hij. De vrouw was getrouwd met een vooraanstaand NSB-lid. ‘Goed en kwaad loopt door alle grenzen heen. Dat heb ik in de oorlogsjaren wel geleerd.’
Frits vertelt over zijn oma die een sigarenwinkel aan de Sprongstraat runde – ‘die zit er nu nog!’ – en zijn opa, die in een fabriek in Duisburg werkte en iedere vrijdagavond op de fiets sprong om dat hele eind naar Zutphen te fietsen. ‘Úren fietste hij, dan dronk-ie een kop koffie bij zijn vrouw in de zaak en sliep hij een paar uurtjes. Vervolgens klom-ie weer op de fiets, met een grote mand voorop ging hij koffie en thee verkopen. Die man heeft zich helemaal kapotgewerkt.’
Frits praat over zijn voornemen om níet op joodse meisjes te vallen na de bevrijding. ‘Daar komt alleen maar narigheid van, zei ik tegen mezelf.’ Er zijn er een paar die naar hem lonken en hij vindt ze aardig, maar nee, hij trouwt ‘een keurig katholiek meisje’. De familie van zijn eerste vrouw vindt het niets dat ze voor een joodse man heeft gekozen. Op verjaardagsfeestjes zit Frits’ zwager altijd met zijn rug naar hem toe. En tijdens het veertigjarig trouwfeest van zijn schoonouders mocht hij er ternauwernood bij zijn; zijn naam stond niet op de kaart vermeld.
Mijn hart krimpt. Dat is toch niet te geloven, dat volwassenen die de oorlog zo bewust hebben meegemaakt, een antisemitische houding aannemen, of verder ontwikkelen. Het lijkt alsof Frits onbewust heeft gekozen voor wat hij gewend was tijdens zijn kinderjaren: Joden waren niet gewenst. Alsof het een patroon in zijn leven is.
Zijn partner Yvonne – door Frits liefkozend Yentl genoemd – komt worteltaart brengen. Ik kijk naar de knusse overkapping aan de achterkant van hun huis. De zon schijnt, een vogel zingt. We zijn even stil.
Frits Gies leest woensdag 22 januari voor uit zijn boek in de Walburgkerk bij het nationaal Holocaustmonument van Daniël Roosengaarde. Gedurende twaalf dagen wordt er live muziek, zang en poëzie uitgevoerd door Zutphense dichters en musici.