Stedendriehoek
COLUMN Renske Kruitbosch
‘Waarom twijfelen klootzakken nooit?’
Vriend B. bestelt een whisky. Dan moet er gepraat worden.
De barman maakt het koffieapparaat schoon.
B. twijfelt over alles. Zijn baan, zijn woning, zijn relatie en aan zichzelf. Ik vind een twijfelend mens één van de mooiste dingen. De afwegende, nadenkende en soms gekmakende innerlijke dialoog. Gevuld met aannames, woorden en scenario’s die stuk voor stuk niet waar zijn of zullen uitkomen.
In het woord twijfel zit ‘twij’, wat twee betekent. Je hannest tussen twee dingen of ideeën in. We tweefelen. Het woord omvat te weinig. We schommelen niet tussen twee ideeën. We hinkepinken tussen duizenden mogelijkheden. Twijfelen is duifelen.
‘Waar ben je bang voor?’
‘Als ik iets doe, dat ik spijt krijg van mijn keuze.’
‘Is dat erg?’ en ik nip aan de whisky. Euro 95, wennen doet het nooit.
Vriend B. kijkt op. Zijn parfum ruikt naar jonge jongens.
‘Ja. Als ik spijt heb, dan heb ik kennelijk iets gedaan waar ik een slecht gevoel over heb. Of wat verkeerd heeft uitgepakt,’ zijn ogen worden waterig. Het is de whisky of verdriet.
‘Maar dan hèb je tenminste wat gedaan. Is een keuze maken, erachter komen dat het de verkeerde was en daar spijt over hebben, erger dan twijfelen en niks doen?’
Vriend B. tikt met het glas tegen zijn voorhoofd.
‘Jij hebt makkelijk lullen. Jij durft alles. Bij jou lukt alles.’
De barman schenkt wat whisky bij en zet een asbak voor ons neer. B. en ik glimlachen.
‘Wat als je wordt gepakt?’ vraagt B.
‘Tsja…’ en de waard steekt een Marlborootje aan.
De barman zegt: ‘Wat als er nu iemand een kop koffie bestelt?’
B. en ik staren voor ons uit.
‘Iedereen twijfelt. De klootzakken zijn overtuigd. Het twijfelen duurt korter. Omdat zij denken altijd de juiste keuze te maken. Wij, de onzekere sukkels, piekeren daarover. Angst om spijt te krijgen is erger dan het spijt hebben. Door keuzes te maken dwing je geluk af. Want het balletje rolt altijd wel een keer jouw kant op. Als je niet kiest, heb je geen geluk. Wie altijd bang is van de fiets te vallen, stapt er nooit op,’ oreer ik en glazig staar ik naar m’n nagels.
B. staat op, trekt zijn jas aan, pakt zijn sigaretten en vertrekt.
‘Ik ga het doen!’ roept hij bij de deur.
De barman kijkt me vragend aan.
‘Hij gaat zijn koffiezetapparaten schoonmaken,’ fluister ik.